Dit latijnsch woord betekent in het Nederduitsch, wij beveelen of belasten, en wordt gemeenlijk gebruikt, wanneer de Hooge Overigheid, of een hooger Rechter, die provisioneel aan iemand een gunst verleent, het onderzoek over de gegrondheid aan derzelver dagelijkschen en competenten Rechter overlaat, om, hetzelve gedaan zijnde, als dan nader te disponeeren; ten welken einde hij hem committeert.
Onder den naam van Committimus bevat men ook eenige plaatsen, wier bestuur grootendeels tot de Provintie Zeeland behoort, als: Axel, Ter Neuze, Biervliet en ook wel Lillo en Liefkenshoek, enz. De reden, om welken die van Zeeland, altoos, op het behouden der bestuuring over de plaatsen van het Committimus sterk gestaan hebben, is, volgens hunne eigene verklaaring, in eene Deductie van den 16den Januarij 1722, voornaamlijk deze: dat zij dezelven aanmerken als een Bolwerk voor hunne Provintie, welks verzorging zij zig best toevertrouwen.
Dit bestuur van het Committimus van Zeeland, of derzelver Gecommitteerde Raaden, is in de zo even genoemde plaatsen, reeds sedert jaaren, in het bezit geweest van het heffen der gemeene middelen en inkomsten, uit de Domeinen daarvan; van de aanstelling eeniger Bedienden, vervulling der Krijgsampten en eenige andere voorrechten. Met dit alles behoort hun niet de oppermagt over dit gedeelte van Staats Vlaanderen. Ook hebben de Staaten van die Provintie dit nooit beweerd, maar waren voorheen, en zijn als nog van oordeel, alleenlijk recht tot de bestuuring te hebben, als Committenten of Gemagtigden van de Algemeene Staaten, of eigenlijk van den Raad van Staaten. Menigmaal heeft dit recht verschillen veroorzaakt, tusschen Zeeland en de andere Provintien; zijnde, echter, Zeeland in het bezit daarvan gebleeven. Deszelfs oorsprong wordt afgeleid uit de volgende omstandigheden.
’t Ambacht Ter Neuze was, in het jaar 1583, niet in de magt der Staaten gekomen, of Prins WILLEM DE EERSTE stelde zekeren JOOST VAN LEENE aan tot Baljuw, Dijkgraaf en Graaflijken Ontvanger over hetzelve; met last om eed te doen in handen van Gecommitteerde Raaden van Zeeland; zo als geschiedde, op den 7den April 1584. Den 14den Februarij van het volgende jaar deed VAN LEENE, volgens mondeling bevel van Prins MAURITS en van den Raad van Staaten, rekening en verantwoording van zijne bestuuring aan gemelde Gecommitteerde Raaden. Zijn opvolger, JACOB SOIJ, werd, door LEICESTER aangesteld, zonder gehouden te zijn, eed aan de Gecommitteerde Raaden te doen: gelijk hij ook zijne eerste rekening aan den Raad van Staaten, doch de tweede aan die van Zeeland deed.
De Raad van Staaten, in 1588, in aanmerkinge neemende, dat ’er nog dagelijks, in de aangewonnene landen van Staats Vlaanderen, geschillen voorvielen, over de goederen, toebehoorende aan persoonen, welke de Spaansche zijde hielden, had, op den 13den Augustus van dat jaar, besloten, het beleid der gemeene Middelen, Domeinen en andere aangetekende partijen, benevens de beslissing der geschillen over dezelve, en over het stuk der Dijkaadje en Politie, bij provisie, te stellen, en tot wederopzeggens toe optedraagen, aan de Gecommitteerde Raaden van Zeeland, als naast gezeten zijnde; met behoud, echter, van het beroep en de uitspraak op den Raad van Staaten; die, daarenboven, ook ’t aanstellen van de Ontvangers en andere bedienden der gemeene Middelen aan zig behield.
Ten zelfden tijde werd daar van aan Zeeland Acte verleend; op welke Acte zij dan ook grond het recht, dat zij beweert te hebben en ook oefent in de landen van ‘t Committimus. Veele waren de tegenspraaken van zulken, die wilden dat daaruit zodanig recht niet te haalen was. Zeeland beriep zig op de langduurige bezitting daarvan, en die in haar voordeel te hebben. Zeker is ’t, dat die Provintie, welke behalven dat genoeg besnoeid is, van dien tijd af, ’t bestuur gehad heeft, niet slechts over ter Neuze, maar ook, in vervolg, over Biervliet, Lillo, Liefkenshoek en Axel, van 1591-1596, en in 1589 ook over Hulst en Hulster Ambacht; in welk laatstgemelde jaar de Gecommitteerde Raaden van Zeeland met Prins MAURITS overeenkwamen, dat hij zig, in het geeven der Patenten, aan de Bezetting buiten de Provintie, ter bestellinge van dezelve, zou gedraagen volgens de order, die ten opzichte van de Bezettingen binnen de Provintie in acht genomen werd; een order, beraamd den 6den Februarij 1587. FREDRIK HENDRIK handelde strijdig daartegen, in het verwisselen van een gedeelte der Bezettingen van Axel en Sluis, buiten kennis van Gecommitteerde Raaden; doch hij vond zig wel haast genoodzaakt, zijnen begaanen misslag te herstellen.
In 1593 deeden de Staaten van Zeeland een ophef van een honderden penning over deze landen, behalven nog een bijzondere zetting van vier en vijf schellingen, op ieder gemet Lands. Doch hun bestuur bleef ook na dien tijd niet ongestoord; zijnde de verpachtingen, meermaals, niet door hen, maar door de Algemeene Staaten, en den Raad van Staaten gedaan. Ten minsten werd ’er beweerd, dat zij daar door geschieden moest. Ernstig verzetteden zig die van Zeeland, in 1621, tegen het zenden van twee Commisen, tot de verpachting aldaar; verklaarende zij ter Generaliteit, zulks niet te zullen gedoogen: te meer, daar zij meer overschot dan voordeel aan de landen van ’t Committimus gehad hadden. Tien jaaren laater hielden die van Zeeland, zo met het maaken van een Plakaat op de Jagt, als anderzins, zulks nog even ernstig staanden. De Algemeene Staaten, daarentegen, beschouwden het stuk der verpachtinge, nu en dan, en bijzonder in 1661, als een zaak strijdende met het hoogst gezach, en deeden het bij Plakaaten verbieden. Wat op de Groote Vergadering, in 1651, daaromtrent beslooten is, ziet men bij AITZEMA, XXXI Boek.
Om welke reden, ondertusschen, toen en in laateren tijde, die van Zeeland gedraald hebben, met hun recht over het Committimus te voorschijn te brengen, is mij onbekend. Nog werd op den 20sten September bevolen, dit stuk van den beginne optehaalen, met aanwijzinge van recht; waar omtrent, evenwel, ook niet voldaan moet zijn, vermits de volledige Deductie eerst in 1722 ten voorschijn kwam, waardoor toen het verschil op nieuw wederom levendig werd, zonder dat ons gebleeken is, dat hetzelve ten volle beslist is geworden. Dit niettegenstaande oefenen de Staaten van Zeeland, of derzelver Gecommitteerde Raaden, hun gezach in de volgende stukken.
Zij verpachten der gemeene Middelen, alle half jaaren, ten overstaan van Gemagtigden uit den Raad van Senaten; door hen worden de Ontvangers der verpondingen en huisschattingen, binnen Axel en Ter Neuze, aangesteld; zo ook de Ontvanger van ’t Collateraal, over het gantsche Committimus. Ook worden de middelen zo der gemeene Verponding als anderszins, aan de Provincie van Zeeland verantwoord. Nog hebben zij, zonder bijzonderen last benodigd te zijn, het ontslag van aangetekende en verbeurdverklaarde goederen. Groot is hun belang en gezach, ten aanzien van de dijkaadjen, en bijzonderlijk op de nieuwe. De Plakaaten, de gemeene zaak betreffende, en vooral de Brieven tot het houden van Bede- of Dank-dagen, worden door hen naar ’t Committimus afgezonden. Voorts stellen zij ’er Cipiers, Stadhouders en Notarissen aan.
Een voornaam gedeelte van de beheering der Gecommitteerden Raad van Zeeland, over die plaatsen, bestaat in de versterking, herstelling en verbetering der Vestingwerken, het verzorgen van Oorlogs- en Mondbehoeften, voor de Bezettingen, die doorgaans ter betaalinge van Zeeland staan. Over dezelve stellen zij aan Commandeurs en Majors, die, zo wel als al het volk, aan hun den eed doen. Het geeven en goedkeuren der Patenten staat ook aan dezelven, die zij, meer dan eens, als daarover te beveelen hebbende, op Oorlogschepen geplaatst hebben. Nog hebben zij de magt tot de verhouding van de wedde der Predikanten en Schoolmeesters aldaar; ook om die te benoemen en aftezetten; waarin zij altijd zijn gekend geweest. Eindelijk behoort aan hun het herstellen der vervallene kerken. Met dit alles, zo als hiervoor gezegd is, berust de oppermagt over de landen van Committimus bij de Algemeene Staaten.
Zie AITZEMA, Zaken van Staat, XXXI Boek, in fol., p. 268, 269, 437 en 438. ROMIJN DE HOOGE, Spiegel van Staat, II Deel, VI. Afbeelding, p. 180 en 181. Deduction, te vinden in de Notulen van Zeeland van 15 Januarij 1722.