Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

BOGAERDT, Hendrik

betekenis & definitie

een man, van wien de Roomschgezinde schrijvers getuigen, dat hij, door zijne geleerdheid en ervaarenheid in de heilige schriften, zig een grooten naam verworven heeft. Hij was te Leuven aangesteld tot Bacalaureus in de Godgeleerdheid, en werd daarna Priester te Hellevoet. Van den Utrechtschen Bisschop FREDRIK VAN TAUTENBERG had hij verlof bekomen, om de Beeldstormers, Ketters en anderen, die leedweezen van hunne zonden hadden, van hunne misdaad te ontslaan.

Maar jammer is het, wordt daar bij gevoegd, dat een man, die zijn wederga daaromstreeks niet had, en die rijker van geloof dan van geld was, zijne lusten zo verre den teugel vierde, dat hij zes kinderen bij eene Bijzit verwekte. Wij voegen ’er bij, dat het jammer was, dat de wetten der Roomsche Kerke het huwelijk verbieden, aan zulk eenen, die anderzins, ten minsten in dat geval, onzondig had konnen leeven. In het jaar 1572 werd hij door de woede der Geuzen omgebragt, en is dus onder de Roomsche Martelaars gesteld.Zie Oudheid van Zuidholland.

< >