[/i]een van de oudst e Dorpen in de Meijerij, zeven en een half uur ten Zuid-Westen van ‘s Hertogenbosch. Dit Dorp is zeer beroemd geworden, door hun, die willen dat de Frankische Koningen aldaar een Paleis zouden gehad hebben. Onder deeze munt uit de Heer VAN LOON, in zijne Aloude Historie van Holland, II.
Deel, bl. 146 en 147, geevende daar ter plaatse zelfs eene aftekening van deszelfs grondslagen. OUDHOEVEN, daarentegen, in zijne Beschrijving van de Meijerij van ‘s Hertogenbosch, bl. 60, getuigt wel, de overblijfzels van een Edelmans Huis, maar geenzins de grondslagen van een Vorstlijk Paleis gevonden te hebben. Op het geene de Heer VAN LOON, ter gemelde plaatse, zegt, tekent de geleerde Heer VAN HEURN, in zijne Historie van de Meijerij, I. Deel, p. 56 enz. het volgende aan: Ik ben (zegt zijn Ed), veelmaal te Bladel geweest, en nimmer heb ik eenig water, bij of omtrent de Bladelsche Kerk gezien. De grond derzelve, en daaromtrent, ligt zo verheven, dat het mij onmooglijk toeschijnt, aldaar eenige graften met water gevuld, te kunnen delven; doelende hiermede op de aftekening van VAN LOON, waarin men een geheele rivier, met verscheidene gedolvene graften, verbeeld vindt. Ik heb mij derhalven ten hoogsten verwonderd, dat men de stoutheid gehad heeft, den Heere van Loon zodanig te misleiden, met hem eene zo geheel valsche tekening overtezenden. Zeker is het echter (leest men verder), dat het Hof voorheen te Bladel geweest zij. Ik zal derhalven melden, wat ik ‘er van ontdekt heb. Na het gemeen gevoelen, heeft dit Hof in het Dorpje Netersel ruim een halfuur van het Dorp Bladel gelegen, gestaan. De naam van Netersel wil men, dat van Nederzaal (dat de naam van het Hof geweest is, volgens van Loon), afgeleid zij.
Het schijnt niet alleen, maar het is genoegzaam zeker, dat dit Dorp met Bladel en Reusel, in de oude tijden ééne plaats geweest zij, thans maken die drie nog ééne rechtbank uit, enz. Ik heb, wanneer, ik mij in het Jaar 1765 te Eersel bevond, naar Netersel, dat 'er niet ver van af ligt, begeeven, om na te spooren, wat ik 'er van ontdekken kon. Niets is 'er echter van bij mij gevonden; en de huislieden aldaar verzekerden mij, dat zij niet wisten, dat 'er thans grondslagen van een oud slot waren, zo dat het schijnt dat die thans weggeruimd zijn. Waarop de Heer HUIDECOPER vraagt: Wie zijn zij, die dit hebben gedaan of laten doen? hadden zij de plaats nodig, zij zouden 'er iets gemaakt hebben? of wilden zij de steenen hebben? dat zouden zekerlijk zo geen edele, evenwel duure steenen geweest zijn, I. Deel, p. 218. in de Rijm Kronijk.
De gemelde Heer VAN HEURN tracht, echter, en niet zonder grond, te beweeren, dat ’er een Hof of Kasteel te Badel geweest is, om reden dat ’er een Kastraale Kapelle was, en wel ten tijde van Keizer KAREL DEN VIJFDEN, in 1555, en het, volgens zijn Ed. zeker is, dat ’er geen Kastraale Kapel zonder Kasteel kan geweest zijn.
Doch in de Aantekening aan den voet van bl. 57, zegt zijn Ed.: „Uit het verhaal van kundige lieden, die te Netersel bekend waren, is mij voorgekomen, dat ’er zeker een Kasteel aldaar geweest zij, waarvan de grondslagen, geene vijftig jaaren geleden, nog te vinden waren. Het Kasteel moet omtrent de Kerk gestaan hebben.”
Dit zou het zelfde kunnen geweest zijn, waarvan OUDENHOVEN melding maakt. ‘t Geen dit Bladel of Padelle noch meer berucht maakt, is, dat Graaf DIRK, dien wij den Eersten noemen, aldaar door Koning KAREL DEN KAALEN, volgens een bijgebragten Giftbrief, met het Graafschap van Holland zou beschonken zijn. Men behoeft niet zeer beleezen te zijn in de schriften van dien tijd, om te weeten, hoeveel daar voor en tegen gezegd is. Zo men begeert de verschillende gedachten daarover na te zien, men zie mijn Amsteldams Eer en Opkomst, II. Boek, bl. 6-17, en 19. enz.