Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 15-03-2024

BERKHOUT, Adriaan Teding van

betekenis & definitie

was, in den Jaare 1615, Raad in den Hove van Holland. In Friesland, en bijzonderlijk binnen Leeuwaarden, was, ten dien tijde, groote beweeging, meest aangericht door zulken, die verandering in de Regeering zochten te bewerken. Het ging, in de laatstgemelde Stad, zelfs zo verre, dat toen de tijd der jaarlijksche verandering daar was, de gemagtigden der Burgerij ’er tegen protesteerden; die vervolgens in hechtenis genomen, en niet gestaakt werden, voor dat zij de nieuw aangestelde Magistraat voor wettig erkend hadden; dat, echter, niet zonder veel morring toeging: waarom de Staaten, de Stadhouder en de Gedeputeerden van het Hof verpligt waren, op den algemeenen Landsdag, ’er kennis van te neemen, om dien twist te doen eindigen. ’Er werd wel in onderhandeling getreden met de Wethouders; doch men kon de zaak niet eens worden.

Graaf WIELEM en de twee Collegiën vonden nodig, zig van hunne magt te bedienen; en de Algemeenen Staaten zogten de toenmalige Regeering te handhaven. Dat deeze zig met de zaak inlieten, schreef men toe aan het gedrag der gemelde Regeering, die, vreezende uit het bewind gezet te zullen worden, haare klagten voor de Algemeene Staaten gebragt had, die, door den Advocaat VAN OLDENBARNEVELD, eenen ernstigen Brief naar Leeuwaarden deeden afzenden. De Stadhouder van die Provintie, als mede de twee Collegiën, naamlijk dat van de Staaten en het Hof, begreepen dat hun gezach, in den ontvangenen Brief, te veel vernederd was. De Algemeene Staaten dan vonden raadzaam, CHRISTOFFEL BIESMAN, Burgemeester van Nijmegen, ADRIAAN TEDING VAN BERKHOUT en ADOLF DE WAAL, Heer van Moersbergen, naar Leeuwaarden aftezenden, om, ware het mogelijk, de verandering der Regeering te verhoeden.

Dan deeze Afgevaardigden stonden bij die van Leeuwaarden bekend, als den Remonstranten toegedaan, en richtten dus niets uit. Tegen het einde des Jaars ontstond ’er zo eene geweldige beroerte, dat zelfs de Afgevaardigden voor een bloedbad beducht waren, en dus het bevorderen van hun oogmerk lieten vaaren; waarop de Stadhouder en de twee Collegiën de Wethouderschap en de gezwoorene Gemeenten veranderden. BERKHOUT staat mede, in het Jaar 1618, bekend, als een van die, welke, als Raadsheeren, den Heer VAN OLDENBARNEVELD, dien Edelen Grijsaart, daags vóór zijne gevangenis, daarvan zouden verwittigd hebben; vindende zij hem zitten op zijn Koelvat, met zijn Stokje in de hand. Men zegt dat ‘s Lands Advocaat hun antwoordde: ‘t Zijn booze menschen; bedankende, met het ligten van den hoed, de Heeren voor hunne waarschouwing.

Dat BERKHOUT een zeer vertrouwd vriend van den Heer VAN OLDENBARNEVELD moet geweest zijn, kan worden opgemaakt uit de vreeze, die hij had, wegens één zijner geschriften, door hem, uit Friesland, aan den Advocaat gezonden: een geschrift, dat, volgens de eigen woorden van BERKHOUT, te zeer naar vrijheid smaakte. In de Historie der Rechtspleeging vindt men, dat het schrift, ‘t welk zijne bekommering veroorzaakte, hem door ALBERT BRUININK, zijnde één van die, welke de Papieren van ‘s Lands Advocaat verzekerd hadden, weder ter hand gesteld was geworden.

Volgens Medegedeelde Berichten.

< >