geleegen in het Westlijke gedeelte van de Hoeksche Waard, zijnde een Baljuwschap, voorheen behoord hebbende aan den ongelukkigen L’AMORAAL, Graave van Egmond, die, nevens den niet minder ongelukkigen Graaf VAN HOORN, in den jaare 1568, voor 's Lands Vrijheid zijn hoofd en leven moest missen. Deeze Edele Graaf had, in het jaar 1557, dien Polder, welke, zedert den beruchtten [i]St.
Elizabets-vloed, [/i]1421, door het water bedolven geweest was, doen bedijken, en ter eere van zijne Gemalin SABINIA VAN BEIJEREN, Beierland genaamd. Daarna hebben hunne Edele Groot Mogende, de Staaten van Holland en West-Friesland, deeze Heerlijkheid, die door het Graaflijke Huis verkocht was, voor de Provintie genaast, in het jaar 1731, in drie Ambachten verdeeld, en, voor zekere somme gelds, uitgegeeven; het eene Ambacht wordt Oud, het ander Nieuw, en het derde Zuid-Beierland genaamd. De tegenwoordige Baljuw daar van, is de Heer en Mr. P. C. POMPE, van Meerdervoort, Raad in de Vroedschap der Stad Dordrecht, enz.