Definities van Handwoordenboek van Nederlandsche synoniemen in de Ensie U
- UI
- Uit
- Uitbarsten — uitproesten
- Uitbetalen
- Uitblijven — wegblijven
- Uitbreiden — verspreiden
- Uitbreiden (zich)
- Uitdamping
- Uitdeelen
- Uitdenken — verdichten — verzinnen
- Uitdoen
- Uitdrukken
- Uitdrukking
- Uiteenzetten
- Uiterlijk
- Uitgaan (op)
- Uitgang
- Uitgave
- Uitgelaten
- Uitgeleide
- Uitgemaakt — zeker — gewis
- Uitheemsch
- Uithouden
- Uitkleeden
- Uitlachen — belachen
- Uitleggen — uiteenzetten — omschrijven — verduide¬lijken — verklaren
- Uitoefenen
- Uitputten
- Uitrekenen
- Uitroeien
- Uitscheiden
- Uitschelden
- Uitschieten
- Uitschot — uitvaagsel
- Uitschrijven
- Uitsluiten
- Uitspanning
- Uitsparen
- Uitstaan
- Uitstappen
- Uitstel — verwijl — vertoef — oponthoud
- Uittrekken
- Uitvaagsel
- Uitvaren
- Uitvinden
- Uitvoeren
- Uitvoerig
- Uitwaseming
- Uitwendig — ulterlijk
- Uitwerken
- Uitwinnen
- Uitzet
- Uitzetten (zich)
- Uitzinnig
- Uitzonderen — uitsluiten
- Uitzuinigen