Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

zwadder

betekenis & definitie

1. Ter aand. van slechte, dunne spijs of drank: troep; ‘t is weer zwadder vandaag.

2. In de verb. op de zwadder gaan, trekken e.d., aan de zwier gaan, op stap gaan; ook (minder gebr.) aan de zwabber gaan.

Als zij gedurende de vastenavondweek op den zwadder trokken aten zij zich een breuk, VAN LOOY 1945, 96.

< >