Wanneer men de primaire kleuren rood, geel, blauw en daarbij zwart over elkaar heen drukt, kan men alle mogelijke mengkleuren krijgen. Bij het fotograferen van het gekleurde voorbeeld dient men dan achtereenvolgens een rood-, geel- of blauwfilter te gebruiken, waardoor men de afzonderlijke primaire kleuren van het origineel kan „uitscheiden”.
Door het gebruik van een raster kan men bovendien de afzonderlijke kleuren weergeven in grotere of kleinere punten, al naar gelang het verschil van hun intensiteit. Voor iedere hoofdkleur is namelijk een afzonderlijk cliché nodig, waarop het overeenkomende beeldonderdeel scheikundig is overgebracht.