een voor het gebruik in de techniek veranderde Geisslerse buis, die met helium en neon is gevuld. Zij heeft de vorm van een gloeilamp en kan in een normale lampfitting worden geschroefd.
Daar de beide elektroden heel groot en slechts enkele millimeters van elkaar verwijderd zijn, is de netspanning voldoende om het glimlicht te laten branden. Bij gelijkstroom wordt de negatieve elektrode door een zwak-lichtgevende bron overdekt. Bij wisselstroom geven de beide elektroden afwisselend licht. Wegens de geringe lichtsterkte kan de lamp alleen maar als controlelamp voor elektrische installaties en als noodverlichting worden gebruikt. De elektricien gebruikt haar in een kleine zakuitvoering als lamp om de spanning te meten. Aan de glimlamp moet een weerstand worden voorgeschakeld, die zich vaak in de voet van de lamp bevindt.