Gewoonlijk wordt de bodem slechts over een diepte van 25 cm bewerkt, want zo diep reikt de bouwvoor. Vele culturen verlangen echter een dieper losmaken.
Dit geschiedt dan in de akker met behulp van de zogenaamde ondergrondwoeler; in de tuinbouw door het delven of diepspitten. Men onderscheidt het tweesteek en het driesteek diepspitten. De bovenstaande schematische figuren geven een idee van beide werkwijzen. Er wordt nauwkeurig op gelet dat de grond uit de bovenste laag niet in een andere terechtkomt, want dan zouden de nuttige bodembacteriën, die in deze laag leven, afsterven. Bij het tweesteek delven wordt 1 terzijde gelegd en 2 losgewoeld, dan wordt 3 in het nu open vak 1 gebracht en 4 losgewoeld, enz. Beide lagen zijn 25 cm dik, dus wordt de grond over een diepte van 50 cm bewerkt.
Bij het driesteek graven wordt de grond over een diepte van 75 cm bewerkt, 1 en 4 worden terzijde gelegd, zo ook, doch apart, 2. Dan woelt men 3 los, brengt 5 op 2 en 7 op1. Vervolgens woelt men 6 los en komt 8 op 5 en 10 op 4, enz. Het terzijde gelegde wordt in de open stukken, die aan het eind overblijven, gebracht.