Zij zijn pas in de 16de eeuw uit Zuid-Amerika ingevoerd en waren daar reeds voor
de ontdekking van Amerika een belangrijk voedingsmiddel. Daar zij zeer gevoelig zijn voor vorst, worden zij pas van eind april tot midden mei gepoot. Zij worden in talrijke soorten gekweekt. De rijpe bonen zijn vanwege hun hoge eiwitgehalte zeer voedzaam, maar meestal niet gemakkelijk te verteren; de nog onrijpe vruchten leveren een smakelijke groente: snijbonen, spekbonen (lang en dik) en prinsessenbonen (ook slabonen, sperziebonen of herenbonen genoemd). De pronkboon met haar vuurrode bloemen rankt zich als sierplant om prieel en balkon. Uit haar peulen kan men, wanneer ze jong geplukt worden, een smakelijke salade of groente bereiden; zie ook boon.