vliesvleugelige insekten. Zij leven van stuifmeel en nectar en verzamelen ook voedsel voor hun broedsel.
1. Op zichzelf levende, solitaire bijen. De primitieve bijen bezitten geen inrichtingen voor het verzamelen van stuifmeel; de bijen met verzamelinrichtingen aan de poten, zoals de Dasypoda en Podalarins, dragen aan de poten zeer lange haren. Tot de bijen die stuifmeel met de buik verzamelen en meedragen behoort de bladsnijderbij, die uit rozeblaadjes ronde stukjes snijdt en daaruit broedcellen vormt.
2. Statenvormende bijen. De honingbij leeft in volkrijke staten met 20 000 tot 80 000 individuen. Hij wordt reeds duizenden jaren lang door de mens verzorgd. In elke staat bevindt zich slechts één eierleggend wijfje, dat men koningin noemt, maar wel een 800 mannetjes of darren. Alle overige bijen zijn arbeidsters of werksters. Dit zijn onvruchtbare wijfjes met onontwikkelde eierstokken. Soms echter brengt ook een werkbij eieren voort, waaruit dan steeds darren ontstaan. Alle darren ontwikkelen zich uit onbevruchte eieren (maagdelijke voortplanting of parthenogenese). De koningin kan per dag 3000 eieren leggen. Slechts eens in haar leven, op haar bruiloftsvlucht, ontvangt zij de mannelijke geslachtscellen; deze kunnen vier jaar lang in het zaadblaasje bewaard blijven. Daar dit afgesloten kan worden, kan de koningin ook onbevruchte eieren leggen, waaruit darren ontstaan. Koninginnen en werkbijen dragen een angel met een gifklier. De werkbijen bezitten inrichtingen voor het verzamelen van stuifmeel aan de achterpoten. Zij bestaan uit korfje en borstel. De bloemenectar wordt in de honingmaag verzameld. Heeft een werkbij een rijke honingbron ontdekt, dan voert zij in de bijenkas op de raten bepaalde dansen uit. Daardoor geeft zij aan, op welke afstand van de woning en in welke richting ten opzichte van de zon de juist ontdekte voedselbron gelegen is. Door uitdeling van de verzamelde nectar aan de andere haalbijen wordt tegelijkertijd de geur van de betrokken bloemsoort meegedeeld. De bijen nemen de zon ook bij bedekte hemel waar. Een werkbij ontwikkelt zich in 21 dagen uit een bevrucht ei. In de eerste tijd zijn haar voedselklieren werkzaam; daarom is zij 10 dagen lang broedverzorgster of „min”. Daarna gaan de wasklieren werken en wordt zij ongeveer een week lang bouwbij; ze bouwt dan wascellen, die met grote nauwkeurigheid in verticale raten gerangschikt zijn. Daarop volgen drie dagen wachtdienst bij het vlieggat. Ongeveer vanaf de 21ste levensdag wordt de jonge bij haalbij; enkele weken later sterft zij. Bijen maken 4 soorten wascellen:
a. honingcellen, ook voor de opname van het broedsel gebruikt;
b. darrencellen, waarin de darren zich ontwikkelen;
c. koninginnecellen (moerdoppen);
d. steuncellen, tot versteviging van de moerdoppen.
Bij het zwermen trekt de oude koningin met de helft van het volk weg. De zwerm wordt door de imker opgevangen. In de oude woning komt een jonge koningin uit haar cel.