de eerste fase van het Achtvoudige Yogapad van Patanjali. Het zijn de zgn. ethische geboden, waar de adept zich aan dient te houden, wil hij vorderingen maken op het yogapad.
Hij kan dan wel goed Asanas doen, maar als hij onwaarachtig is van geest, zal een soepel lichaam geen Zelfrealisatie geven. Y. valt in vijf geboden uiteen: i Ahimsa, geweldloosheid. Iemand die ernst maakt met de yoga en meditatie, zal A. in alles doorvoeren, want A. betekent niet alleen dat men geen lichamelijk letsel toebrengt aan anderen, maar juist ook geen psychologisch letsel, A. impliceert zachtmoedigheid jegens al wat leeft en het verlangen welwillendheid te betrachten; 2 Satya, waarheid spreken. Onberispelijk zijn van tong is een enorme stap naar eenheid met Brahman. Maar s. is niet alleen waarheid spreken, het impliceert ook dat men niet praatziek is, maar weet te zwijgen. Wanneer iemand die s. beheerst, spreekt, wordt er met aandacht en respect naar hem geluisterd.
Zijn woorden blijven lang in het geheugen hangen, omdat ze diepzinnig zijn en liefdevol; 3 Asteya, niet stelen. Dit gebod zou niet enkel in concreto moeten worden nageleefd, maar ook in gedachten, dwz dat men niet afgunstig is op andermans bezit en bereik en dat men geen psychologische diefstal pleegt, of zich ten koste van een ander met die ander zodanig identificeert, dat het in feite ook diefstal is van een persoon; 4 Brahmacharya, een rein leven van algehele toewijding aan God. De yogis vatten B. op als een leven van kuisheid, waarin alle lichamelijke begeerte is gedood. Zij leven, ook wat voedsel en andere levensbehoeften betreft, in degrootst mogelijke soberheid, maar volgens sommigen is de graad van B. een individuele zaak. De één blijft vrijgezel voor God, de ander trouwt uit liefde. Belangrijk is echter dat B. altijd belangeloosheid impliceert, ook in een huwelijk, en edelmoedigheid jegens de medemens. 5 Aparigraha, vrij van hebzucht zijn en vooral van verzamelzucht. A. kan men eigenlijk beschouwen als een ander facet van Asteya. Men moet geen dingen kopen of verzamelen die men eigenlijk niet nodig heeft, noch zou men iets moeten nemen, waar men niet voor gewerkt heeft, of iets van een ander klakkeloos als een gunst aanvaarden. Het laatste impliceert zwakheid van geest. Een goede en strenge Gum tilt zwaar aan Aparigraha, want het gaat hem er immers om de leerling onzelfzuchtigheid te leren.