[1935] hogepriester en hoogste leider van de lamaïsten en wereldlijk heerser van de Tibetanen. In verband met de Chinese druk moest hij in 1959 uitwijken naar India.
Reeds in 1939, toen de D. dus nog maar vier jaar oud was, vertrok hij naar zijn toekomstig paleis, de Potala, in Lhasa. Nadat in 1933 de dertiende D. gestorven was, werd het Orakel geconsulteerd waar de nieuwe D. gevonden moest worden. In een trance wierp hij een traditionele witte sjawl in de richting van de opkomende zon. Twee jaar later bracht de Regent een bezoek aan het heilige meer van Lhamoi Latso en zag in de waterspiegel een klooster van drie verdiepingen met vlakbij een eenvoudige chinese boerenstuip met bewerkte frontons van turquoise kleur. De speurtocht kon beginnen. Het klooster van drie verdiepingen werd gevonden; zo ook de boerenstulp.
Bij het binnengaan trok een tweejarig jongetje aan het gewaad van de lama incognito en zei meteen wie hij was. De volgende dag werd het jongetje in de altaarkamer geleid, waar hij een keus moest doen uit tal van voorwerpen en zonder aarzeling koos hij de dingen die bij de dertiende D. hadden behoord, zoals zijn ketting, trom en wandelstok. Bovendien had de jongen de kenmerken waar de monniken naar zochten: grote, uitstaande oren en moedervlekjes op zijn romp. Bloedige gevechten tegen de onderdrukker gingen aan de ontsnapping van de D. vooraf. Pas na lange beraadslagingen ging hij ermee accoord Tibet te verlaten. Het was de avond van de 31ste maart 1959 dat hij voorgoed naar India vertrok.
