Pothuizen - Oorspronkelijk waren deze huisgedeelten, die tegen de eigenlijke huizen aangebouwd werden en min of meer wederrechtelijk ingenomen grond, nl. van de openbare weg besloegen, alleen door de vroedschap* toegestaan, als zij slechts ten dienste van het huis werden gebruikt. De naam duidt daar ook op: het pothuis was een soort bijkeuken, waar de potten werden geborgen, de stenen potten die vroeger in de keuken zoveel werden gebruikt. Blijkens een keur van 1663 moest voor de grond van de pothuizen enige belasting worden betaald ten behoeve van het Aalmoezeniersweeshuis*. Later, vooral in de 18de en 19de eeuw, kregen pothuizen echter veelal een andere bestemming. Zij werden verhuurd aan schoenmakers en kruiers, die er dan dikwijls niet alleen hun werkplaatsen, maar in de kelders daarachter ook hun gezin onderbrachten, waardoor soms treurige woonomstandigheden ontstonden.
Het is in de 19de eeuw min of meer gebruikelijk geweest, dat een schoenmaker in een pothuis zat. Momenteel is het aantal pothuizen in de stad gering, en daarvan wordt er niet een meer als werkplaats gebruikt. De laatste schoenmaker zat voor de oorlog nog in het pothuis Keizersgracht hoek Prinsenstraat. In verschillende pothuizen zijn nu souvenir- of kunstzaakjes gevestigd. Stadsherstel* bouwt nog wel pothuizen aan gerestaureerde panden als die er volgens oude prenten ooit zijn geweest.
LIT. J. Vriese, Pothuizen, O.A. 1957, 205.