WoordHoek

Ewoud Sanders (2025)

Gepubliceerd op 26-05-2025

Dagdagelijks

betekenis & definitie

Er is iets aan de hand met het woord dagdagelijks. Dat is namelijk aan het oprukken. Tot voor kort werd het beschouwd als een belgicisme – als een woord dus dat voornamelijk in Vlaanderen wordt gebruikt. Zo staat het ook in de Dikke Van Dale, met als betekenissen ‘daags, dagelijks, doordeweeks, allergewoonst’ en ‘dag aan dag’. Als toevoeging vermeldt dit naslagwerk: ‘Niet algemeen’. Ook de herkomst wordt vermeld. Dagdagelijks is namelijk een vertaling van het Duitse tagtäglich.
 
Het gaat hier dus om een Duits leenwoord dat via het Vlaams terrein aan het winnen is in Nederland. De aanleiding voor dergelijke terreinwinst is zelden duidelijk. Het kan via een populair liedje gaan (‘Dagdagelijks denk ik: ik hou van je’), via een politiek relletje of via een andere sluipweg.
 
Duitse kromtaal
Bij mijn weten is dagdagelijks in 1915 voor het eerst in het Nederlands opgetekend. De Groninger Courant stak toen de draak met de opmars van germanismen. ‘Het is immer goed’, zo begint deze ridiculisering, ‘dat wij ons bestreven zoo goed mogelijk onze dure Nederlandsche sprake in stand te houden. De sprake is ja gansch een volk. Overhoofd sluipen er meerdere uitlandsche woorden in het vehikel van onze gedachten.’ Door het Duits geïnspireerde kromtaal dus, waarin de leenwoorden zijn gecursiveerd. Zo ook in deze zin: ‘Wij lezen zoo dagdagelijks van voorradige goederen op lager [op voorraad dus], die tot de laagste prijzen worden uitverkocht.’
 
In Nederlandse kranten kwam je dagdagelijks lang slechts zelden tegen. In de krantendatabank Delpher vind je het bijvoorbeeld één keer in 1950 en daarna pas weer in 1960. In 1988 gebruikte de Volkskrant het in een reportage over de Belgische politiek. ‘In de Belgische constellatie bemoeien voorzitters van regeringspartijen zich rechtstreeks en “dagdagelijks” met het regeringsbeleid.’
 
Dat deze krant dagdagelijks hier tussen dubbele aanhalingstekens plaatst, heeft een betekenis, namelijk: zo zeggen ze dat daar (en wij dus niet). Het werd toen niet langer als een germanisme beschouwd, maar als een belgicisme. En inderdaad, je vindt het dan al geregeld in het werk van Vlaamse schrijvers.
 
Dat was tegen de zin van Vlaamse puristen. Zo vinden we dagdagelijks in 1987 in het Woordenboek voor correct taalgebruik met als correctie ‘dagelijks, dag aan dag’. Zowel in 2013 als in 2014 werd dagdagelijks genomineerd in de ‘Weg met dat woord!’-verkiezing van het Instituut voor de Nederlandse Taal. In 2017 plaatste dit instituut het in een lijstje met de ergerlijkste Vlaamse woorden’. En twee jaar geleden werd dagdagelijks verkozen tot ‘het jeukwoord van 2023’.
 
Weekwekelijks
Het heeft allemaal niet mogen baten, want zoals gezegd is dagdagelijks in Nederland duidelijk aan een opmars bezig. Die lijkt in 2013 te zijn begonnen – zie de zogenoemde Woordpeiler van het Instituut voor de Nederlandse taal.
 
Momenteel hoor ik dagdagelijks meerdere keren per week op de Nederlandse radio en televisie voorbij komen. Ook op internet zijn vele voorbeelden te vinden. Welllicht komt dat zelfs – bedenk ik me nu – doordat er de afgelopen jaren zoveel aandacht aan is besteed. Immers, ook protesten tegen een woord kunnen ervoor zorgen dat het veel aandacht krijgt. Ook lijkt er een kleine verschuiving in de betekenis. Ik heb de indruk dat dagdagelijks wordt gebruikt als een versterking van dagelijks. Nee, we hebben hier niet dagelijks last van dit of dat, maar echt dagdagelijks.
 
Het wachten is nu op weekwekelijks, maandmaandelijks en jaarjaarlijks.

< >