Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 05-01-2022

Willem gustaaf frederik bentinck

betekenis & definitie

graaf, heer van Varel, Knyphausen, Rhoon en Pendrecht (’s-Gravenhage 21 Juli 1762-Varel 22 Oct. 1835), trachtte in de crisisjaren (1785-1787) van de eerste patriottenbeweging meermalen den prins tot optreden aan te zetten, en onder het volk bewegingen ten gunste van het stadhouderschap te verwekken. Ondanks zijn jonge jaren was hij een der leiders van het Haagse Orangisme, dat, wegens de apathie van Willem V, alle vertrouwen ging stellen op prinses Wilhelmina, echtgenote van den stadhouder.

Aan de voorbereiding van haar bekende tocht van Nijmegen naar Holland had hij, met den jeugdigen Gijsbert Karei van Hogendorp als tussenpersoon, een werkzaam aandeel. Na het herstel van het stadhouderschap (1787) werd hij zeer invloedrijk; de prins benoemde hem tot lid van een commissie van twee personen, die belast werd met het verzetten van de wet in de Hollandse steden, ten einde het Orangisme in de bestuurscolleges vaster voet te geven. Voorts had hij van 17901795 zitting in de Amsterdamse admiraliteit. In Febr. 1795, na de Bataafse omwenteling, werd hij gearresteerd en herwon eerst bij de amnestie van Dec. 1798 zijn vrijheid. Hij begaf zich naar Varel, dat een centrum werd van allerlei actie tegen de Bataafse Republiek, zowel vóór als na de Engelse inval van 1799 (^ Bataafse republiek), waaraan Bentinck actief deelnam. Ook tegen koning Lodewijk bleef hij in verzet en vooral tegen het Continentaal Stelsel. Merkwaardig is, dat hij zich daarbij beriep op de neutraliteit van zijn Duitse heer-lijkheden. Ten slotte, in 1813, werd hij te Bremen in hechtenis genomen en pas na de ondergang van het Napoleontische imperium bevrijd. Op het Wener congres en dat van Aken (1818) trachtte hij, overigens zonder succes, zijn rechten op Varel en Knyphausen erkend te zien. In het bevrijde Nederland heeft hij geen staatkundige rol meer gespeeld. In 1821 begiftigde de Engelse koning hem met de Hannoverse Welfenorde en benoemde hem tot generaal-majoor in Britse dienst. Hij leefde vooral op zijn slot te Varel en tijdelijk te ’s-Gravenhage, waar hij in 1832 wegens schulden gegijzeld werd, maar de gevangenis ontvluchtte.

Na het overlijden van zijn echtgenote (Ottoline Frederike Louise van Reede, gest. 1799), leefde Bentinck in onwettige verbintenis met een boerenmeisje, bij wie hij drie zonen kreeg. In 1816 heeft hij haar gehuwd, hetgeen oorzaak werd van een langdurig en geruchtmakend proces over zijn goederen, reeds tijdens zijn leven en nog lang na zijn dood (de Bentinckse successie).

Lit.: Voor Bentinck’s bedrijf in de patriottentijd: H. F. Colenbrander, De Patriottentijd (3 dln, ’s-Gravenhage 1897-1899); L. G. J. Verberne, Gysbert Kareis Leerjaren (Amsterdam 1931)-

< >