Naar schatting telt Nederland 300 000 à 350 000 hengelaars, van wie ca 75 000 zijn georganiseerd in de Algemene Hengelaars Bond en 15 000 in het Centraal Nederlands Hengelaars Verbond. Internationaal zijn de hengelaars georganiseerd in de Confédération Internationale de la Pêche Sportive. Ook Nederland is hierbij door de Alg. Hengelaars Bond aangesloten.
Wettelijk is het hengelen in Nederland geregeld door middel van de Visserijwet met de daarbij behorende Visserijreglementen.
Het hengelen geschiedt door middel van hengels, die wettelijk onderverdeeld worden in:
1. de hengel;
2. de hengel geaasd met vis;
3. de sleephengel;
4. de peur.
Wat in de volksmond een „hengel” heet, is wettelijk: een stok met daaraan bevestigd een snoer of sim met daaraan één of meer haken (Rechtb. Dordrecht 26 Oct. 1917; Ned. Jurisprudentie 1918, blz. 470; A.B. 1918, b’z. 204).
Onder de „hengel geaasd met vis” wordt verstaan een hengel geaasd met levende vis.
Een sleephengel is een hengel, waaraan is bevestigd een blinkend en/of op een vis gelijkend voorwerp, dat door voortslepen in draaiende of schommelende beweging wordt gebracht. Deze voorwerpen (lepels, kunstvisjes, spinners) worden samengevat onder de naam kunstaas. Ook door het voortslepen van een dood visje vist men met de sleephengel.
De peur is een hengelstok met snoer, waaraan bevestigd een aantal wurmen (geen haak dus).
De Visserijwet (artt. 7 en 8) noemt voorts een aantal ongeoorloofde vistuigen. Deze zijn: de zetlijn of stek; de stolpmand; de strik; de karperbeugel; het beugelnet; het hoepnet; de handkuil; het schepnet (behalve voor het opscheppen van gevangen vis); de boshaam; de steekhaam en de slaghaam; de harpoen; de elger; de aalschaar; de zeeltklauw; de snoekdreg (hiermede wordt niet bedoeld de driehaak, waarmede gemeenlijk op snoek wordt gevist, doch een veel groter exemplaar); het tjoekvisje of enig ander vistuig, hetwelk de vis kan verwonden, met uitzondering van de reep, de dobber, de zetangel of fleur, de sleeplijn en de reeds genoemde hengel, de hengel geaasd met vis en de sleephengel.
Het is voorts verboden te vissen door middel van kokkelbonen ongebluste kalk, dynamietpatronen of andere vergiftigde, bedwelmende of ontplofbare stoffen. Het is ook verboden vis te vangen met de hand.
Om in Nederland te mogen hengelen, moet men bijdragen in het zgn. „Pootvisfonds”, een in 1942 bij het „Besluit Bijdragen Verbetering Binnenvisserij 1942” ingesteld fonds, in 1952 omgedoopt in „Organisatie Verbetering Binnenvisserij” (O.V.B.), waaruit kan worden geput voor het kweken, aankopen en uitzetten van pootvis, het verbeteren van viswater en het bestrijden van waterverontreiniging, in het algemeen dus middelen ter verbetering van de visstand. Voor de (gewone) hengel (een of meer) bedraagt deze bijdrage jaarlijks ƒ 0,50, voor de hengel geaasd met vis, de sleephengel en de peur (te zamen) ƒ 1,—.
Het vissen met één hengel in openbaar bevaarbaar en vlotbaar water (mits niet uitgezonderd bij K.B., ter bevordering van de viscultuur) is vrij, behoudens de bijdrage voor het Pootvisfonds.
Voor het vissen met de beugel geaasd met vis, de sleephengel of de peur is een akte nodig, plus een vergunning van de rechthebbende op het visrecht in het water waarin men vist.
Ook is een akte (doch een andere) nodig voor het vissen met meer dan één hengel, waarbij eveneens een vergunning van de rechthebbende op het visrecht vereist is.
De voor het vissen met de hengel geaasd met vis, de sleephengel, of de peur vereiste akte heet Kleine Visakte (in de volksmond „Snoekakte”), die voor het vissen met meer dan één hengel de hengelakte.
Ter bescherming van de visstand is voorts een „gesloten tijd” ingesteld, waarin de vis geacht wordt de rustige gelegenheid tot voortplanting te hebben. Om die reden is het verboden met de hengel te vissen van 16 Mrt t/m 31 Mei (voor de provincies Groningen, Friesland en Drente van 1 Mrt t/m 31 Mei). Op 1 Juni van elk jaar mag dus weer gehengeld worden. Alleen voor de peur bestaat geen gesloten tijd.
Voorts is ter bescherming van de visstand een minimum-maat op vis ingesteld, beneden welke maat men gevangen vis onmiddellijk weer moet vrijlaten. Deze minimum-maten zijn zo gekozen, dat de vis geacht kan worden dan minstens eenmaal aan de voortplanting te hebben deelgenomen. Voor de meest bekende hengel-vissoorten bedraagt deze minimum-maat: blankvoom, kolblei, ruisvoorn en serpeling 15 cm; bot 18 cm; forel 20 cm; zeelt 21 cm; baars en brasem 22 cm; meun, sneep en winde 25 cm; aal of paling 28 cm; barbeel en houting 30 cm; karper 35 cm; snoek, snoekbaars en zalm 40 cm. Vissen waarop geen maat gesteld is zijn: de alver, de spiering, de kroes, de grondel en de pos.
Met het vermelden, dat het hengelen gedurende de nacht (van i uur na zonsondergang tot 1 uur voor zonsopkomst) verboden is — behalve voor de peur — zijn de voor de hengelaars belangrijkste bepalingen genoemd.
Sinds een vijftiental jaren is er in de wijze van beoefening van de hengelsport een belangrijke wijziging gekomen. Voordien was, in het algemeen gesproken, het hengelen in hoofdzaak gericht op het vangen, c.q. het bemachtigen van vis, later drong het sportieve element, in deze zin, dat men door met zeer dunne snoeren te gaan vissen de behendigheid een grotere rol toebedeelde, meer op de voorgrond. Uit deze tijd, ca 1940, dateert het moderne hengelaarsdevies „Geef de vis een kans”.
Een nog grotere evolutie onderging de hengelsport gedurende de oorlogsjaren, waarin het Nylon-kunstproduct meer en meer tot ontwikkeling kwam, gelijktijdig met de vervolmaking van de „werpmolen”, waarvoor een door de Engelsman Illingworth in 1916 gedane uitvinding tot basis had gediend.
Door deze ontwikkeling van het Nylon-snoer (waardoor het mogelijk werd zeer lange en ragdunne snoeren te fabriceren) zowel als van de werpmolen kwam de werphengel in zwang en daarmede tevens het vissen met kunstaas, dat daarvóór slechts op vrij primitieve wijze beoefend had kunnen worden.
Vóór de uitvinding van de werpmolen bestonden er reeds twee typen katrollen, apparaatjes, die op de hengel werden bevestigd en waardoor het mogelijk werd het snoer te laten aflopen. Deze beide typen, zgn. de vliegenrol en de multiplicator, berustten op het principe van de draaiende as.
De werpmolen daarentegen berust op het principe van de stiltaande as (Fr.: moulinet à tambour fixe, Eng.: stationary drum). Het is het gemakkelijkst, deze beide principes aan de hand van een tekening van een klosje garen te verklaren.
Het is duidelijk, dat het snoer veel gemakkelijker de spoel met de stilstaande as verlaat, waar het generlei tegenstand ondervindt, dan die met de draaiende as, waarbij de weerstand van het draaien moet worden overwonnen. Ook is het duidelijk, dat hierdoor dus aanmerkelijk grotere afstanden kunnen worden geworpen, in welk verband de uitvinding van het Nylon-snoer mede van grote betekenis is.
Doordat bovendien de geperfectionneerde werpmolen voorzien is van een (regelbare) weerstand, waardoor de stilstaande as kan „slippen” en daardoor onverwachte schokken, bijv. van de wegvluchtende vis, kan opvangen, werd het mogelijk, met nog dunner snoer dan voorheen te gaan vissen, een complex van omstandigheden dus, die aan het sportvissen een totaal ander aanzien en karakter geven.
Deze nieuwe wijze van vissen kan, samengevat, worden betiteld met het vissen met de werphengel, zulks in tegenstelling met wat in hengelaarstaal heet het vissen met de „vaste hengel”.
Daarbij kwam tevens een hengel in zwang, vervaardigd van materiaal, dat in het buitenland (waar het vissen in stromende wateren ook andere eisen stelt) reeds veel eerder gebruikt werd, nl, „splitcane”, zesvoudig op elkander gelijmd gespleten tonkin
Dit „splitcane” (een Nederlandse benaming ervoor bestaat niet) is bijzonder sterk en veerkrachtig en leent zich derhalve uitstekend voor het werpen, zelfs van zeer licht aas.
Ten gevolge van dit alles hebben zich in Nederland gedurende de laatste tien jaren nieuwe hengelmethoden ontwikkeld, waardoor men thans in Nederland de volgende drie vormen kan onderscheiden:
1. het vissen met de „vaste hengel”;
2. het vissen met de werphengel, aangepast aan de mogelijkheden en eisen van de Nederlandse wateren;
3. het vissen met de werphengel met kunstaas.
Bovendien is de laatste tijd nog een voor Nederland tot dusverre geheel onbekende wijze van vissen geïntroduceerd, nl. het vissen met de (kunst-) vlieg. Deze wijze van vissen, waarbij gebruik gemaakt wordt van een beurtelings verdikt en verdund snoer (zgn. „tapered line”), vereist, daar een vlieg uiteraard nauwelijks enig gewicht bezit en dus moeilijk ver weggeworpen kan worden, een bijzondere mate van behendigheid.
C. H. GEUDEKER
Lit.: G. H. Geudeker, Beet, 4de dr. (Amsterdam 1943); J. Schreiner, Flitsend Nylon, het eerste Ned. boek over het vissen met de werphengel, met kunst- en natuurlijk aas (Deventer 1950); Fr. Domhof, Werphengel en kunstaas (Amsterdam 1949); T. Bumand en P. Barbellion, La mouche, le lancer léger (Paris 1945); P- Barbellion, Truites, mouches, devons; mouche sèche; mouche noyée; lancer léger et extra-léger-ultra-léger (Paris 1948).
In BELGIË is het hengelen wettelijk geregeld door de wet van 19 Jan. 1883, gewijzigd door de wet van 6 Juli 1899, en door het K.B. van 13 Mrt 1936. Het visrecht wordt uitgeoefend ten bate van de Staat, in alle wateren waarvan het onderhoud bij de openbare besturen berust.
Wie hengelt zonder de pacht te hebben betaald, of zonder in bezit te zijn van een visakte, stelt zich bloot aan een correctionele straf en inbeslagneming van het vistuig. De door de Belgische wetgeving bepaalde modaliteiten zijn ongeveer dezelfde als voor Nederland. K.B.’s stellen tijd en uur vast waarop hengelen verboden is in het hele land of in bepaalde stromen of rivieren; geven de lijst op der verboden vistuigen, en van de plaatsen waar niet mag worden gehengeld (in de sluizen en op een afstand van 30 tot 75 m stroomaf- en stroomopwaarts van de visladders, gebouwd om het kuitschieten van sommige vissoorten te vergemakkelijken). Er bestaat een „gesloten tijd” voor het vissen met de hengel, van 1 Oct. tot de tweede Zondag van Mrt voor zalm en forellen, en van 1 Apr. tot de tweede Zondag van Juni voor de overige soorten. Hengelen is toegelaten van zonsopgang: van 1 Apr. tot 1 Oct. van een half uur vóór zonsopgang tot een half uur na zonsondergang. Voor de peur bestaat geen gesloten tijd. In 1951 werden, in 161 021 visakten afgeleverd, ten bedrage van 9 304 195 B.Fr.