Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SCHLEGEL, august wilhelm (von)

betekenis & definitie

Duits criticus, taalkenner en dichter (Hannover 8 Sept. 1767 - Bonn 12 Mei 1845), broeder van Friedrich, was na het voltooien van zijn studiën 3 jaar gouverneur bij de kinderen van de bankier Muilman te Amsterdam, doch vestigde zich in 1795 als privaat-docent te Jena. Hier was hij met zijn intelligente echtgenote Karoline Michaelis (zie Schelling, Karoline) als dichter ijverig werkzaam voor de Horen en de Musenalmanach van Schiller en als criticus voor de [i]Allgemeine Literaturzeitung.

[/i]Ook leverde hij uitmuntende vertalingen van gedichten van Shakespeare, Calderón, Dante, Guarini, Cervantes, Camoẽs enz. In 1798 buitengewoon hoogleraar te Jena, gaf hij met zijn broeder Friedrich het tijdschrift: Athenaeum uit (1798-1800) dat zich scherp tegenover Schiller en Goethe plaatste en representatief is voor de opkomende Romantiek. Hij vertrok in 1801 naar Berlijn, waar zijn Vorlesungen über schone Literatur und Kunst grote bijval vonden (uitg. d. J. Minor, 3 dln, 1884). Sedert 1804 vertoefde hij vooral in gezelschap van madame De Staël op haar landgoed Coppet aan het Meer van Genève en op haar reizen. In 1808 werden te Wenen zijn Vorlesungen über dramatische Kunst und Literatur (uitgeg. in 3 dln, 1805-1811) zeer toegejuicht.

Tijdens de veldtocht van 1813 en 1814 was hij secretaris van de kroonprins van Zweden; in deze tijd schreef hij hoofdzakelijk in het Frans, o.a. over de Phaedra-drama’s van Euripides en Racine (1807) en over Provençaalse taal en letterkunde (1818). Na deze oorlog woonde hij, die zich sedert 1815 von Schlegel noemde, weer met madame De Staël op Coppet, totdat hij in 1818 een professoraat aan de universiteit te Bonn aanvaardde. Hier legde hij zich vooral toe op de Oosterse en in het bijzonder op de Indische talen, richtte de Indische Bibliothek (3 dln, 1820-1830) op en stichtte een drukkerij voor Indische uitgaven. Ofschoon als scheppend kunstenaar van weinig betekenis, was hij een typisch vertegenwoordiger van de Duitse Romantiek, die, doordat hij het vermogen had zich geheel in de sfeer van een kunstwerk te verplaatsen, de aesthetische critiek en de literatuurwetenschap nieuwe wegen gewezen heeft.

Bibl.: Gedichten: Poetische Werke (2 dln, 1812). Kritische Schriften (2 dln, 1828); Ueber Theorie und Geschichte der bildenden Künste (1817); Observations sur la langue et la littérature provençales (1818); Sämtliche Werke (uitg. Böcking in 12 dln, 1846-1847); Œuvres écrites en français (3 dln, 1846); Opuscula quae latine scripta reliquit (1848).

Lit.: J. Körner, Romantiker u. Klassiker: die Brüder Sch. in ihren Beziehungen zu Schiller u. Goethe (1924); R. Haym, Die romantische Schule (1928); F. Jagenlauf, A.

W. v. Sch. und die Lehre vom Verstehen, diss. Leipzig (1934); J. Körner, Krisenjahre der Frühromantik: Briefe aus dem Schlegelkreis (1936-’37); P. de Pange, A. W. Sch. et Mme de Staël (Paris 1938, Duitse vert. 1940); B. von Brentano, A.

W. Sch. (1949); J. H. Scholte, A. W. Sch. in Amsterdam, in Jb.

Amstelodamum 1949) W. F. Schirmer, Kleine Schriften (1950).

< >