R.K. godgeleerde en wijsgeer (Elden 25 Juli 1878 - Nijmegen 23 Juli 1942), promoveerde te Rome en doceerde sinds 1905 de wijsbegeerte aan het seminarie te Culemborg; sedert 1915 was hij tevens docent in de wijsbegeerte en paedagogiek aan de R.K. Leergangen te Tilburg en in 1923 hoogleraar hierin aan de R.K.
Universiteit te Nijmegen, aan de oprichting waarvan hij eveneens actief deelnam. Hij werkte mede aan verschillende tijdschriften o.a. Van Onzen Tijd en De Beiaard en was voorzitter van de Apologetische Vereniging Petrus Canisius. Op wijsgerig gebied richtte hij zich op de schepping en versterking van het neothomisme in Nederland, in aansluiting aan het werk van J. Th. Beysens*.
Ook nam hij het initiatief tot een wetenschappelijke behandeling der opvoedkunde, waarvan hij de principes in grote lijnen aangaf. Zijn wijsgerige scholing en zijn functie maakten hem hiervoor uitermate geschikt. Zijn bloeitijd lag eigenlijk in de „Beiaard-periode” (1916-25), waarin hij ook stylistisch zijn beste werk schiep. Kort voor zijn dood vertoefde hij enige tijd in Duitse gevangenschap.Bibl.: De Nieuwe Wijsbegeerte, een studie over Henri Bergson (Utrecht 1915); Opgang naar de Eenheid (Nijmegen 1928); Godsdienst en Zedelijkheid, over den grondslag van den plicht (Tilburg 1931); Het wezen der Volksgemeenschap (Brugge3 1933); Waarheid (Roermond 1933); Hoofdlijnen van de Algemeene Rechtsphilosophie (Utrecht 1934); Geest en streven van het Bolsjewisme, naar onuitgeg. voordrachten van Iwan de Kologriwof (Utrecht 1936); Keur uit zijn paedagogische werken (Groningen, Batavia 1942); Inleiding tot de Wijsbegeerte I, bewerkt door F. Sassen (Utrecht2 1941,31944); Inleiding tot Leven en Leer van St Thomas van Aquino, bewerkt door Dr I. v. d. Berg (Utrecht 4 1946).