Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Johan christoph gerard jonker

betekenis & definitie

beoefenaar der Indonesische taalkunde (Amsterdam 24 Juni 1857 - 26 Juni 1919), werd in 1885 benoemd tot ambtenaar ter beoefening van de Indische talen, eerst met Makassar, later met Koepang tot standplaats. In 1901 werd hij wegens ziekte afgekeurd voor verdere Indische dienst.

Van 1909-1919 was hij hoogleraar in de Javaanse taal- en letterkunde te Leiden. Zijn grootste verdienste ligt in zijn studie der talen van de Kleine Soenda-eilanden met bijbehorende kleinere eilanden.Grondig behandelde hij het Birmanees (woordenboek, 1893; teksten, 1894;spraakkunst, 1896; Verhand. Bat. Gen., dl 48) en het Rottinees (verhalen, 1905; woordenboek, 1908; teksten, 1911; spraakkunst, 1915). Op het gebied der vergelijkende Indonesische taalkunde bewoog hij zich o.a. met een studie over de vervoegde werkwoordsvormen in de Indonesische talen (Bijdr. tot de Taal-, Land- en Volk. v. N.-L LXV, 1911).

Dissertaties: Over Javaansch strafrecht (1882); Een Oud-Javaansch wetboek vergeleken met Indische rechtsbronnen (1885).

< >