in Indonesië gangbare uitspraak van het Arabische zakat (klemtoon op de tweede
lettergreep), waarmee men de door de Mohammedaanse wet geregelde zgn. godsdienstige belasting aanduidt (letterlijke betekenis: „godsvrucht, weldadigheid”), die ten goede behoort te komen aan armen en behoeftigen, bekeerlingen, bepaalde slaven en schuldenaren, strijders voor het geloof, reizigers en aan hen die deze belasting innen. In Indonesië zou zij vooral moeten bestaan in het afdragen van een tiende van de oogst, doch aangezien er aldaar geen Mohammedaanse overheid is, laat staan een goede Mohammedaanse overheid, wordt het nakomen van de verplichting bijna overal aan de vrije wil van de betrokkenen overgelaten. In West-Java heeft er lange tijd een systeem van inning vanwege de moskeebeambten bestaan. Meestal komt de opbrengst van de djakat ten goede aan de wetgeleerden en hun leerlingen, de santri’s, benevens aan de moskeebeambten; in Atjèh, waar men djakeuët zegt, heeft men er in de jaren van de oorlog tegen de Nederlanders de krijgskassen mee gevoed, terwijl menigmaal Nederlandse deserteurs of krijgsgevangenen, die tot de Islam waren overgegaan, met het deel van de djakeuët, dat volgens de wet aan pasbekeerden toekomt, onderhouden werden.
Lit.: Th. W. Juynboll, Handl. tot de kennis v. d. Mohamm. Wet, 4e dr. (1930), hfdst. II.