Ook in het strafrecht wordt rekening gehouden met het dier. Oudtijds werd zover gegaan, dat men tegen dieren, die mensen hadden gedood of gewond, een strafproces voerde (zie dierenprocessen).
Later is de vraag gerezen in hoever het dier beschermd moet worden tegen mishandeling door de mens. De rechtsgrond voor strafbepalingen over dit onderwerp heeft tot veel verschil van mening aanleiding gegeven. Blijkens de geschiedenis van art. 254 W.v.Str. „staat op de voorgrond de kwetsing der zedelijkheid”. Aanvankelijk stelde deze bepaling mishandeling van een dier zonder meer strafbaar. Volgens de rechtspraak werd strafbaarheid alleen aangenomen wanneer bleek, dat de wrede behandeling doel was van de dader, doch hij ging vrijuit, wanneer zijn daad alleen een middel was voor een geoorloofd doel.Op veler aandrang is dit artikel gewijzigd bij de Wet van 16 Apr. 1920, Stbl. 194. Thans is strafbaar met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete tot ƒ 300.−, hij die zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, aan een dier pijn of letsel veroorzaakt of de gezondheid van een dier benadeelt en ook hij die aan een dier, dat hij verplicht is te onderhouden het nodige levensonderhoud onthoudt. Naast deze bepaling bedreigt art. 455 W.v.Str. met hechtenis van ten hoogste acht dagen of geldboete tot ƒ 150.− hem die op verschillende wijzen een dier arbeid doet verrichten, waartoe het ongeschikt is of hem die dieren op nodeloos pijnlijke of kwellende wijze vervoert, feiten welke tot overtredingen gestempeld zijn.
Het opzettelijk en wederrechtelijk het dier van een ander doden, beschadigen, onbruikbaar maken of wegmaken, wordt als misdrijf beschouwd en kan zwaar gestraft worden (art. 350 lid 2 W.v.Str.).
Een uitzondering hierop is te vinden in art. 65 der Veewet volgens hetwelk honden of katten, die zonder opzicht zich op een vreemd erf bevinden door of vanwege de gebruiker van dat erf mogen worden gedood.
Art. 425 W.v.Str. stelt als overtreding strafbaar het aanhitsen van een dier op een mens, het niet terughouden van een onder zijn hoede staand dier, wanneer het een mens aanvalt of wanneer men niet voldoende zorg draagt voor het onder zijn hoede staand „gevaarlijk” dier. Bovendien verklaart art. 1404 B.W. de eigenaar van een dier of hem die er zich van bedient, aansprakelijk voor de schade welke het dier heeft veroorzaakt, hetzij het onder zijn toezicht en bewaring zij, dan wel verdwaald of ontsnapt is.
Bij het onderwerp dierenmishandeling heeft in het bijzonder het vraagstuk van het al of niet geoorloofde van de vivisectie (proefnemingen op levende dieren) in de latere jaren sterk de aandacht getrokken, evenals het couperen van paardestaarten en van hondenoren en -staarten. Over de al of niet strafbaarheid van deze handelingen heeft veel verschil van gevoelen bestaan. Velen achtten ze geoorloofd en spraken van een beroepsrecht of van een toepassing, noodzakelijk voor wetenschappelijk onderzoek. Na de wijziging van art. 254 W.v.Str. in 1920 staat het aan de rechter ter beoordeling of ter bereiking van het redelijk doel het toelaatbare overschreden is.
MR DR J. WIJNVELDT ♰
Lit.: N. de Beneditty, Artikelen over vivisectie (T. v. S. dl 28, 315; dl 31, 94; dl 41, 159 en 425; 144, 173); C. F. J. Brands, Ontwerp Dierenwet (Stichting tot wett. regeling Dierenrecht, 1936); Pierre Giberne, La protection juridique des animaux. Ac. Pr. (Montpellier 1931); L. P. H. Michiels van Verduijnen, Eenige opmerkingen over dierenmishandeling n.a.v. de artt. 254, 350 en 455 van het Nieuwe Wetboek van Strafrecht. Ac. Pr. (Leiden 1881); M. C. Offerhaus, Dierenmishandeling. Het Nederlandsch Wetboek van Strafrecht vergeleken met eenige buitenlandsche wetgevingen. Ac. Pr. (Groningen 1892); A. Semplonius, Dierenmishandeling. Ac. Pr. V.U. (Amsterdam 1920); M. H. Witsen, Rechtskundige beschouwingen over vivisectie (Amsterdam 1888); L. K. Wolff, Strafbare vivisectie (T. v. S. dl 43, 171).
In België wordt dierenbescherming geregeld door artt. 538-542 W.v.Str., de wet van 22 Mrt 1929 op de dierenbescherming en de K.B. van 25 Oct. 1929 en 17 Oct. 1932 op de bescherming van sommige vogels. Doden van trek- en lastdieren, huisdieren of sommige tamme dieren, of toebrengen van zwaar letsel, zonder noodzaak, wordt gestraft naar gelang van de omstandigheden (op een anders erf, enz.) met gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar en geldboete van 26 fr. tot 300 fr. (W.v.Str. 538, 540, 541). Vernielen van vis: gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en geldboete van 26 tot 300 fr. (W.v.Str. 539). Daden van wreedheid of buitensporige mishandelingen jegens een dier, en bezit van een blindgemaakte zangvogel: gevangenis van acht dagen tot een maand en geldboete van 26 fr. tot 1000 fr. (wet 22 Mrt 1929, art. 1). Een dier, ten onrechte, op pijnlijke wijze of blijkbaar boven zijn krachten doen werken: gevangenis van een tot vijf dagen en geldboete van 10 tot 20 fr. (id., art. 2). Proeven van vivisectie mogen alleen, onder bepaalde voorwaarden, in universitaire of daarmede gelijkgestelde laboratoria geschieden (id., art. 7). De K.B. van 25 Oct. 1929 en 17 Oct. 1932 verbieden sommige insectenetende vogels of andere vogels zoals meeuwen, ooievaars te doden; zij regelen bovendien het vangen van bepaalde andere vogelsoorten en het vervoer van zangvogels voor zangwedstrijden of tentoonstellingen.