Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 24-01-2022

Bevordering (1 militair)

betekenis & definitie

of promotie is het benoemen tot een hogere rang, nadat daartoe recht is verkregen door vacature, persoonlijke geschiktheid en anciënniteit. In het Nederlandse leger werd men vóór 1940 officier na daartoe afgelegd examen, waarbij tevens de plaats in de ranglijst wordt vastgesteld; ie luitenant na een zeker aantal (vier) dienstjaren in de officiersrang, kapitein volgens het nummer in de ranglijst bij vacatures, terwijl in de hogere rangen de bevordering steeds bij keuze plaats heeft (Officieren van Gezondheid kregen bij aanstelling de rang van ie luitenant, na 8 jaren die, gelijk aan de kapiteinsrang en verder bij keuze).

De thans geldende bevorderingswet (z hierna) dateert van 1902 (Wet van 9 Juni 1902, Stbl. 89) en regelt de bevordering, het ontslag, het op nonactiviteit en het op pensioen stellen der militaire officieren bij de landmacht. Voor het reserve-personeel dateert de bevorderingswet van 1905.

Gedurende en vlak na Wereldoorlog II heeft men het vigerende bevorderingsstelsel moeten verlaten, omdat enerzijds aan de door de bevorderingswet gestelde eisen door de tijdsomstandigheden niet altijd kon worden voldaan en anderzijds de omstandigheid, dat vooral tijdens de oorlog slechts een klein deel van het beroeps- en reservepersoneel ter beschikking stond, aan de normale bevordering een onbillijk karakter zou geven.

In navolging van het te dien tijde in Engeland geldende stelsel is men toen overgegaan tot het „bevorderen in een tijdelijke rang”. Deze bevorderingswijze werd toegepast als iemand dienst deed in een functie, welke volgens de organisatie een hogere rang wettigde. Zodra de betreffende uit deze functie werd overgeplaatst naar een functie, waaraan een lagere rang was verbonden, verviel automatisch de tijdelijke rang.

Langzamerhand wordt thans wederom teruggekeerd naar het oude bevorderingsstelsel, zij het dan met de wijziging, dat de mogelijkheid zal worden geschapen in de hogere officiers- en onder officiersrangen jonger personeel te benoemen dan tot dusver het geval was en dat voorts uitbreiding wordt gegeven aan de reeds bestaande mogelijkheid door zgn. voorbevordering personen, die daartoe de specifieke bekwaamheid bezitten, te plaatsen in functies, waarvoor zij uit hoofde van hun anciënniteit nog niet in aanmerking komen. Zij krijgen dan de aan deze functie verbonden rang.

< >