Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

ARBEID (3 economisch)

betekenis & definitie

is de bewuste bezigheid van den mens met een resultaat buiten die bezigheid en buiten dien mens als doel (Levenbach). De physieke of psychische inspanning welke de mens zich getroost, heeft in onze samenleving meestal het bereiken van een economisch resultaat tot doel.

Soms tracht de arbeidende mens dit te bereiken door voor eigen risico met het product van zijn arbeid ter markt te komen. Hij is dan ondernemer. Soms biedt hij zijn arbeid aan in een reeks van zelfstandig gekozen dienstverrichtingen aan derden — dokter, notaris, enz. — Hij oefent dan een vrij beroep uit. In veruit het merendeel der gevallen stelt de werker echter zijn arbeid ter beschikking van een derde, den werkgever, tegen een vooraf bedongen vergoeding. De arbeider staat in dit geval in loondienst en wordt loonarbeider genoemd.De arbeiders, bij wie het zwaartepunt der arbeidsverrichting ligt in lichamelijke kracht of behendigheid, worden handarbeiders genoemd. Is de te verrichten werkzaamheid overwegend van geestelijke aard, dan spreken wij van hoofdarbeiders.

De arbeid kan onderscheiden worden in geschoolde arbeid, geoefende arbeid en ongeschoolde arbeid, naar gelang dat de arbeider resp. eerst na een vrij lange leertijd, reeds na een korte oefentijd of vrijwel onmiddellijk een normale prestatie kan leveren.

De mens pleegt voor het verrichten van zijn arbeid bepaalde tijden te reserveren, nl. gedurende zes etmalen per week de tussen zonsopkomst en -ondergang gelegen tijd. Arbeid buiten de daarvoor bestemde tijd, Zondags- en nachtarbeid, welke in de vorige eeuw veelvuldig voorkwam, is thans slechts in beperkte mate toegestaan (bijv. in continu-bedrijven).

< >