Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

André marie CHENIER

betekenis & definitie

Frans dichter (Constantinopel 30 Oct. 1762 - Parijs 20 Juli 1794), had een Griekse moeder. Op jeugdige leeftijd kwam hij in Frankrijk, genoot zijn opleiding aan het collège de Navarre te Parijs, ondernam in 1783 een reis naar Italië, kwam in Parijs terug in 1784, ging 1787 als gezantschapssecretaris naar Londen, bleef er drie jaar.

Gematigd voorstander van de Revolutie, schreef hij Avis aux Français sur leurs véritables ennemis. Sedert 1793 was ook zijn leven in gevaar; hij verborg zich in Versailles en bracht bijna dagelijks bezoeken in het naburige Louveciennes bij mevrouw Pourrat, voor wier dochter, mevrouw De Lecoulteux (de ,,Fanny” zijner oden), hij een grote liefde opvatte. Hij keerde einde 1793 naar Parijs terug, werd 7 Mrt 1794 gevangengenomen, naar Saint Lazare gebracht, waar hij Mme de Coigny ,,la jeune captive” leerde kennen, en 20 Juli 1794, twee dagen voor de val van Robespierre, ter dood gebracht.Geheel in de geest van zijn tijd vatte Chénier het plan op de mensheid en haar ontwikkeling te bezingen. Daarvoor wilde hij grote wetenschappelijke en wijsgerige gedichten schrijven: Hermès en L’Amérique en nog andere, die geen van alle voltooid zijn; enkele zijn ternauwernood begonnen. Hij onderging ook de invloed van Engelse schrijvers, o.a. Young.

Dat zijn naam is blijven leven als die van een groot dichter, dankt hij aan zijn Elégies, waarin hij vooral zijn liefden bezingt; hij werkte er zijn hele leven door aan. Zijn oorspronkelijkheid ligt in zijn grote bewondering voor Griekenland en de Griekse letterkunde; zij valt trouwens in een tijd dat in Frankrijk Griekenland zeer in trek komt (+/- 1770). Hij kende de Griekse schrijvers grondig, als dichter en als geleerde. Zijn herdersdichten zijn gracieuze genreschilderingen, meest in de geest van het antieke leven.

Van zijn oden leest men vooral nog A Fanny, A Charlotte Corday, La jeune captive, Versailles. Met recht noemt Sainte-Beuve hem „notre plus grand classique en vers depuis Racine et Boileau”. Gedurende zijn leven zijn slechts twee van zijn gedichten gepubliceerd: le Serment du Jeu de paume (1791) en een hymne in jamben op de opgestane Zwitsers (1792). Zijn nagelaten gedichten, meest fragmenten, werden gedeeltelijk in 1819 door Henri de Latouche uitgegeven; herdr. Lyon 1919.

De eerste nagenoeg volledige uitgave was die van Gabriel de Chénier (1874), een neef van de dichter. Chénier’s invloed op vele der na hem komende dichters is zeer groot.

DR O. G. ELLERBROEK

Bibl.: Behalve de genoemde uitgaven: Becq de Fouquières, Œuvres (1862; herz. dr. 1874). Goede uitgave, gebaseerd op de hss.: Paul Dimoff, Œuvres (3 dln, 1908-1919). Latere uitg.: Œuvres publ. p. H.

Clouard (met inl. en aant. (Paris 1927), 3 dln; Œuvres compl., texte établi et ann. par G. Walter (Paris-Brugues 1940). Het proza is gepubliceerd door Becq de Fouquières (1872), door Moland (1879), door Abel Lefranc (1910). Les Bucoliques, gepubl. door J.

M. de He red ia; met ill. van Fantin Latour (igo6). De Œuvres poétiques werden gepubl. door L. Barthou (2 dln, 1923), door A. Bellessort (2 dln, 1924), door B.

Grémieux (Poésies, 1 dl, 1928). Bloemlezingen: Choix de poésies (Paris 1922), Poèmes (Paris 1928), Choix de poésies (Paris 1931).

Lit.: Sainte-Beuve, Portraits littéraires I; Portraits contemporains II en V; Causeries du lundi IV; Faguet, Chénier (1902) ; P. Glachant, A. Chénier, critique et critiqué (1902); F. Roz, André Chénier (1913) ; C.

Kramer, Les poèmes épiques d’A. Ch . in: Neophilologus, jrg. 5 en 6; Idem, A. Ch. poète satirique, in: Neophilologus jrg. 9 en 10; Idem, A.Ch. et la poésie parnassienne, Leconte de Lisle ( 192^>) ; Idem, A. Ch. et Pascal, in: Neoph. jrg. 20; P.

Dimoff, La vie et l’œuvre d’A. Ch. jusqu' à la Révol. française (2 dln, 1936, m. bibliogr.) ; G. Walter, A. Ch., son milieu et son temps (1947).

< >