Zetterstedt (Johann Wilhelm), een verdienstelijk Zweedsch natuurkundige, geboren op een landgoed in Oestergothland den 20sten Mei 1785, bezocht het gymnasium te Linköping en in 1805 de hoogeschool te Lund, waar hij 3 jaar later bevorderd werd tot doctor in de natuurlijke wijsbegeerte en de betrekking aanvaardde van docent in de kruidkunde en adjunct voor de natuurlijke historie. Eene vriendschapsbetrekking met den insectenkundige Fallèn deed hem eene andere rigting volgen. Hij bepaalde zich na dien tijd bij de dierkunde, inzonderheid bij de studie der insecten. In de jaren 1811 en 1817 volbragt hij eene reis naar Oeland en 1819 en 1841 naar Gothland.
Voorts begaf hij zich in 1821 met Fries naar de noordelijkste gewesten van Zweden en Noorwegen, zoodat hij voor en na bijkans alle deelen van het Skandinavisch Schiereiland met wetenschappelijke oogmerken bezocht. In 1839 werd hij hoogleeraar in de kruid- en landbouwkunde te Lund, ontving in 1853 een eervol emeritaat en overleed den 23sten December 1874. Van zijne geschriften noemen wij: „De plantis cibariis Romanorum (1808)”, — „Dissertatio de foecundatione plantarum (1810—1812, 3 dln)”, — „Orthoptera Sueciae (1821)”, — „Fauna insectorum Lapponica (1828)”, — „Monographia scatophagarum Scandinaviae (1835)", — „Insecta Lapponica (1838—1840)”, — en „Diptera Scandinaviae (1842—1860)”.