Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Volksverhuizing

betekenis & definitie

Het tijdperk der volksverhuizing brak aan, toen verschillende volken, hoofdzakelijk uit het Oosten, doordrongen in de provinciën van het ten val neigend Westersch-Romeinsche Rijk. Daardoor ontstond een nieuwe toestand in Europa, daar zich nieuwe Staten vormden, welke gedeeltelijk thans nog bloeijen.

Die zonderlinge volksbeweging nam een aanvang bij de IJszee en strekte zich uit tot aan den Atlantischen Oceaan, ja, tot in het noorden van Afrika. Zij duurde van 375, toen de Hunnen ons werelddeel bereikten, tot 568, toen de Longobarden zich meester maakten van Italië. De oorzaken dier beweging zijn te zoeken in overbevolking, in den opstuwenden drang van andere volken, in de zucht om oorlog te voeren, in een avontuurlijken geest en in onderlinge verdeeldheid. Tevens lokten de vruchtbare en schoone Romeinsche gewesten de Barbaren uit, om met achterlating van hunne wouden en woestenijen zich derwaarts te begeven. Reeds vroeger waren sommige volken van woonplaats veranderd; de Franken verkregen landen in Belgisch Gallië, de Alanen, Wandalen, Gothen enz. in Pannonië en Thracië, zoodat deze vreemdelingen toenamen in beschaving en tevens telkens grootere begeerte gevoelden, om in het Romeinsche Rijk verder door te dringen.

In het tijdperk der eigenlijke volksverhuizing verschenen het eerst de Hunnen, aan de grenzen van China gevestigd. Door de Chinézen verontrust, breidden zij zich westwaarts uit en verjoegen de Alanen uit Aziatisch Sarmatië, de Gothen uit Dacië. De Alanen bereikten eindelijk de Donau en het tegenwoordig Hongarije, verbonden zich met de Wandalen, trokken door Germanië en vereenigden zich met de Suéven. Deze drie volken overschreden de Rijn, drongen in Gallië door, plunderden Mainz, Straatsburg enz. en trokken twee jaar later (409) over de Pyreneeën en veroverden en verdeelden Spanje, zoodat de Romeinen er slechts een klein grondgebied behielden. Laatstgenoemden kwamen echter weldra met goed gevolg tegen de indringers in verzet, zoodat de Alanen in 418 geheel en al overwonnen werden.

Ook de Wandalen oorloogden tegen de Romeinen, doch met beter gevolg; zij besloten in 429 naar Afrika over te steken, doch het rijk, aldaar door hun koning Genserik gesticht, werd in 534 door Belisarius vernietigd. De Suéven, na den aftogt der Wandalen in Spanje achtergebleven, hielden er zich staande tot in 584, toen hun rijk door de West-Gothen gesloopt werd.

Inmiddels hadden zich de Hunnen in 377 in Pannonië gevestigd en volbragten vandaar onder koning Attila een strooptogt naar Gallië. Toen genoemde Vorst er in 461 de nederlaag geleden had, rukte hij zuidwaarts naar Italië, en niet dan met moeite kon men hem bewegen, Rome te verschoonen en het land te verlaten. Na zijn dood (464) echter werden de Hunnen door de Gothen en Gepiden overwonnen.

De Gothen waren nog gevaarlijker voor de Romeinen. Vermoedelijk woonden zij aanvankelijk aan de Oostzee in het hedendaagsche West-Pruissen, doch breidden zich later uit door Polen tot aan de Zwarte Zee en in de Romeinsche provinciën tot aan de Donau. Reeds in 274 maakten zij zich meester van Dacië. Zij bestonden uit twee takken, die der Oost-Gothen, aan de Don en de Zwarte Zee gevestigd, en die der West-Gothen, die de landen tusschen de Dniester, de Donau en de Weichsel bewoonden. Toen zij hier in 375 door de Hunnen werden aangevallen, bezorgden de Romeinen hun andere woonplaatsen aan de grenzen van hun rijk.

De West-Gothen vielen in 408 onder koning Alarik in Italië, belegerden Rome bij herhaling en plunderden de stad in 410. Athaulf, de opvolger van Alarik, deed in het volgende jaar zijn leger oprukken naar Gallië en toen naar Spanje en stichtte er het West-Gothische rijk, dat zich eenigen tijd over geheel Spanje, een gedeelte van Frankrijk en het noorden van Afrika uitstrekte, maar drie eeuwen daarna door de Mooren werd verwoest.

De Oost-Gothen, aan wie de Romeinen te voren Moesië hadden afgestaan, trokken in 489 naar Italië, waar het Westersch-Romeinsche keizerrijk in 476 bezweken was. Odoacer, veldheer van de Herulers en Rugiërs (Germaansche stammen), gebood over geheel Italië, maar werd overwonnen en gevangen genomen door Theoderik, koning der Oost-Gothen (594). Dit rijk der Oost-Gothen evenwel werd overweldigd onder den Griekschen keizer Justinianus door zijne veldheeren Belisarius en Narses (554), waarna zelfs de naam der Oost-Gothen uit de geschiedenis verdween.

Niet lang na den ondergang van het Gothische rijk drongen de Longobarden in Italië door (568) en ontrukten daarvan een groot gedeelte aan den Griekschen Keizer. Na in Noord-Duitschland aan de Elbe te hebben gewoond en zich in 527 in Pannonië te hebben nedergezet, kwamen zij onder hun koning Alboïn in 568 in Italië, veroverden het land en maakten zich na eene driejarige belegering meester van Pisa, waar zij den hoofdzetel vestigden van hun weldra bloeijend rijk. Later werden hunne vorsten gevaarlijk voor de Pausen, die eindelijk de Franken te hulp riepen, wier dappere koning Karel de Groote in 774 een einde maakte aan het rijk der Longobarden, hetwelk hij met zijn gebied vereenigde.

Ook het vruchtbare Gallië werd vóór en na door vreemde volken overstroomd. In den aanvang der 5de eeuw verschenen er met de Alanen, Wandalen en Suéven ook de Bourgondiërs, te voren tusschen de Weichsel en de Oder gevestigd. Zij nestelden zich eerst aan de Boven-Rijn, in een gedeelte van Zwitserland en Franche Comté, voorts langs de Rhône en stichtten er een magtig rijk, dat zich in zijn bloeitijd uitstrekte over Bourgogne, Dauphiné, Savoye en een gedeelte van Zwitserland, doch reeds in 534 geheel vernietigd en in het Frankische rijk ingelijfd werd.

De Alemannen, eene vereeniging van Germaansche stammen, tusschen de Donau, de Rijn, de Neckar en de Main gevestigd en reeds in de 3de en 4de eeuw gevaarlijk voor de Romeinen, breidden in de 5de eeuw zich uit in Rhaetië en Vindelicië, alsmede in die gewesten, welke later de namen droegen van den Elzas en de Pfalz; doch ook deze werden in 496 door de Franken overwonnen. Deze laatsten behielden op den duur de overhand; zij bestonden desgelijks uit eene vereeniging van Germaansche volken, tusschen de Rijn, de Main, de Weser en de Elbe gevestigd en waren reeds in de 3de eeuw, toen zij vruchteloos in Gallië zochten door te dringen, bij de Romeinen bekend.

Na het verval van het Westersch-Romeinsche rijk trokken zij in 430 onder hun opperhoofd Clodio op nieuw over de Rijn, veroverden een groot gedeelte van Belgisch Gallië en breidden hunne veroveringen uit tot Amiens. Hun koning Chlodowig maakte voorts een einde aan de Romeinsche heerschappij in Gallië, nadat hij in 486 bij Soissons eene beslissende overwinning had behaald op den Romeinschen veldheer Synagrius. Hij overwon ook andere volken en werd de grondlegger van het magtige rijk der West-Franken.

Die volkerenbeweging gaf aan Europa en vooral aan Duitschland eene geheel andere gedaante. De stammen, aldaar achtergebleven, kozen andere woonplaatsen. De Saksers bijv., die voorheen in het tegenwoordig Holstein hadden gewoond, gingen over de Elbe en namen er het door de naar Gallië vertrokken Franken verlaten land (het hedendaagsche Saksen) in bezit; zij verdeelden er zich in de drie hoofdtakken der Oostfalen, Westfalen en Angriërs (Engern) en vormden met de Friezen, Thüringers, Zwaben en Beijeren de hoofdvolken van Duitschland.

In de noordelijke streken van dit land, door de oude bewoners verlaten, vestigden zich in den aanvang der 6de eeuw Slawische stammen van Sarmatischen oorsprong en breidden er zich uit aan den eenen kant tot de Elbe en de Saale, aan den anderen langs de Donau. In de voormalige Romeinsche wingewesten ontstonden nieuwe wetten en staatsvormen, nieuwe zeden en talen. De veroveraars lieten wel is waar de overwonnenen gedeeltelijk de Romeinsche wetten behouden, maar vermengden ze met hunne eigene gebruiken en instellingen en bragten er eene soort van militaire volksregéring.

Als krijgslieden zagen zij met verachting neder op kunsten en wetenschappen, welke reeds lang kwijnden en nu geheel en al te gronde gingen. De prachtigste gedenkteekenen der oude kunst werden roekeloos vernield, en het tijdperk der barbaarschheid nam een aanvang. Slechts geestelijken beoefenden de wetenschap als een middel om hunne belangen te bevorderen. Door de vermenging van de oude en nieuwe bewoners der veroverde landen ontstonden allengs nieuwe natiën met nieuwe eigenschappen naar ligchaam en geest. Dezelfde vermenging deed allengs de nieuwere talen ontstaan, bepaaldelijk de Italiaansche, Fransche en Spaansche, die de Latijnsche taal verdrongen en in eene doode taal veranderden.

< >