Trochu (Louis Jules), een Fransch generaal, geboren den 12den Mei 1815 te Palais bij Belle Isle en Mer, kwam in 1838 als luitenant bij den generalen staf, werd in Algérië adjudant van Lamoricière, in 1846 wegens zijne dapperheid adjudant van Bugaud en zag zich in 1851 als luitenant-kolonel geplaatst bij het ministérie.
In 1854 werd hij in de Krim adjudant van den maarschalk Saint Arnaud, vervolgens van generaal Canrobert, den 24sten November van dat jaar brigade-generaal en onderscheidde zich bij de bestorming van den Malakof. Als divisie-generaal behaalde hij in 1859 nieuwe lauweren in den slag bij Solferino. Na den vrede trad hij weder in dienst bij het ministérie van Oorlog, en Niel had hem tot zijn opvolger bestemd. Maar zijn geschrift: „L’armée française en 1867 (1867; 20ste druk, 1870)”, waarin hij onbewimpeld al de gebreken van het Fransche leger in het licht stelde en de aanneming van het Pruissische stelsel aanbeval, deed hem de Hofgunst verliezen en versperde hem den weg naar den ministériélen zetel tijdens het Keizerrijk. In het begin van den oorlog van 1870 werd hij belast met het bevel over de 12de divisie te Toulouse en vervolgens over de landingstroepen, naar de Duitsche kust bestemd. Daar er weldra van landing geene sprake meer was, benoemde de Keizer uit het leger te Châlons hem tot gouverneur van Parijs, maar zijne populariteit bragt geen baat aan het zinkende Keizerrijk.
Toen dit instortte, plaatste zich Trochu, hoewel hij aanvankelijk aan de Keizerin zijne hulp had toegezegd, zelf aan het hoofd der beweging en deed zich tot president der Regéring van Nationale Verdediging benoemen, terwijl hij tevens de betrekking behield van gouverneur-generaal van Parijs en opperbevelhebber van de krijgsmagt der hoofdstad. Gedurende het beleg ontwikkelde hij eene ongemeene werkzaamheid in het organiséren van het leger; ook was zijn plan, om noordwestwaarts, naar de zijde van Rouen, door de belegeraars heen te breken, goed bedacht. Het werd echter niet uitgevoerd, omdat Trochu het niet ééns had kunnen worden met de Regéring te Tours en zelf besluiteloos bleef; immers hij had geen vertrouwen op een goeden uitslag en beschouwde de verdediging van Parijs als eene „nobele dolzinnigheid”. Toen de capitulatie onvermijdelijk werd, legde hij den 20sten Januarij 1871 de betrekking van gouverneur neder. Als lid der Nationale Vergadering voerde hij meermalen het woord om zijn gedrag te verdedigen, doch daar hij met betrekking tot de reorganisatie een tegenstander was van Thiers, ontving hij geen kommando en keerde in 1872 tot het ambteloos leven terug. Hij schreef nog: „L’Empire et la défense de Paris devant le jury de la Seine (1872)”, — „Pour la vérité et pour la justice. (1873)”, — en „La politique et le siège de Paris (1874)”.