Tinga (Eelco), een Nederlandsch godgeleerde , geboren te Leeuwarden den 25sten November 1762, studeerde te Franeker en te Groningen, was achtervolgens predikant te Stavoren, Heerenveen en Vlissingen, waar hij tevens het rectoraat waarnam, wees onderscheidene beroepen, o.a. naar Dokkum en Amsterdam, en een professoraat te Harderwijk van de hand, maar aanvaardde den 3den Junij 1799 een hoogleeraarsambt te Franeker met eene „Oratio de commodis verae virtutis hac in vita”, en den 10den Mei 1805 te Groningen met eene: „Oratio de Jesu Christo doctore Theodidakto, minime Esseno”. Hij had reeds te Franeker eershalve de doctorale waardigheid ontvangen, en overleed den 30sten Julij 1828.
Van zijne geschriften noemen wij: „Verhandeling ten betooge voor de gemakkelijkheid van de Evangelische plichten (1795)”, bekroond door het Haagsch Genootschap, — „Beschrijving van het godsdienstig en zedelijk karakter van Jezus Christus (1798)”, bekroond door de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, — en eenige leerredenen.