Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Schwanthaler

betekenis & definitie

Schwanthaler (Ludwig von), een beroemd beeldhouwer, geboren te München den 26sten Augustus 1802, bezocht er eerst het gymnasium en daarna de Académie van Schoone Kunsten, genoot vervolgens het onderwijs van den schilder Albrecht Adam, kwam in 1821 aan het hoofd der beeldhouwerswerkplaats van zijn vader en leverde in 1824 op last van koning Maximiliaan het modél van een zilveren tafelsieraad met tafereelen uit den mythus van Prometheus. Nadat hij een jaar in Italië had vertoefd, keerde hij in 1827 terug en voltooide in de Glyptotheek te München het reliéf boven den ingang, de zolderfiguren in de Aeginetenzaal, de zolderversiersels in de Niobidenzaal en de reliëfs in de Romeinsche en Trojaansche zalen. Tot dat tijdperk behooren voorts het standbeeld van Shakspere in de vestibule van den Koninklijken schouwburg en de Bacchusfries in de eetzaal van hertog Max te München. Van 1832 tot 1834 vertoefde hij weder te Rome.

Hij modelleerde er eenige groepen voor den zuidelijken gevel van het Walhalla, vervaardigde onderscheidene teekeningen voor beeldhouwwerk en encaustisch schilderwerk voor het paleis te München en modellen voor standbeelden van schilders in de Pinacotheek. In 1835 werd hij professor aan de Académie van schoone kunsten te München en was er weldra door een aanzienlijken stoet van leerlingen omgeven. In de eerste plaats werd een aanvang gemaakt met de werkzaamheden voor het Koninklijk paleis, bepaaldelijk voor de kamer des Konings met de fries, tafereelen uit den Argonautentogt voorstellende, voorts uit de gedichten van Hesíodus en anderen, voor de tweede gezelschapszaal met voorstellingen uit den mythus van Aphródite (Venus) enz. Wijders vermelden wij voor andere zalen: de allegorische voorstellingen der acht districten van Beijeren, de voortreffelijke gipsfries met tafereelen uit het leven van keizer Frederik Barbarossa, de tafereelen uit de „Odyssee” en de twaalf reusachtige standbeelden van vorsten uit het Huis Wittelsbach. Van zijne monumentale kunstgewrochten in marmer en brons noemen wij: de beide gevelgroepen van het Walhalla, — de 15 standbeelden uit den „Hermansschlacht” in het noordelijke gevelveld van dat gebouw, in 1842 naar eigene ontwerpen door hem voltooid, — eene gevelgroep voor het tentoonstellingsgebouw te München, — en gevelgroepen voor de Propyleeën.

Zijn grootste kunstwerk echter is het bronzen beeld der „Bavaria”, 19 Ned. el hoog en vóór de Ruhmeshalle geplaatst. Voorts leverde hij een groot aantal standbeelden, zooals: het marmeren standbeeld van keizer Rudolf von Habsburg in den dom te Spiers (1843), — het gedenkteeken van den dichter Frauenlob in den kruisgang van den dom te Mainz (1842), — het standbeeld van Mozart te Salzburg, — het monument van hertog Karl Friedrich von Baden te Karlsruhe (1840), — dat van Groothertog Ludwig von Hessen te Darmstadt, — het standbeeld van Göthe te Frankfort (1843), — dat van Jean Paul te Baireuth, (1841), — dat van markgraaf Friedrich Alexander von Brandenburg (1843), — dat van Tilly en Wrede in de Veldheerenhal te München (1843), — dat van Kreittmayr aldaar (1845), — dat van koning Karel Johan XIV van Zweden te Norrköping, — eene fontein te Weenen, — en het gedenkteeken van het Donau-Mainkanaal bij Erlangen. Terwijl hij voor deze grootere kunstwerken meestal slechts modellen, schetsen en teekeningen vervaardigde, heeft men onderscheidene kleinere kunstgewrochten van zijne eigene hand, zooals: vier reliëfs in gips met half-levensgroote figuren, St. George met den draak, de heilige Dorothea, St. Apollinaris en den heiligen Aegidius voorstellende, — voorts: „Philoctetes op Lemnos” in Carrarisch marmer, — een „Ceres en Prosérpina”, — in het slot te Wiesbaden levensgroote standbeelden van Venus, Diana, Vesta en Ceres, Apollo, Amor, Bacchus en Pan, allen in 1840 door hem van zandsteen gebeiteld, alsmede aldaar twee levensgroote, wit-marmeren standbeelden van danseressen. Te München is in het bezit van graaf Arco het bevallig beeld van eene Nymf in Carrarisch marmer, desgelijks levensgroot. Klenze te München heeft van hem twee reliëfs in Carrarisch marmer, antieke ruitergevechten voorstellend. Voorts noemen wij van zijne voortreffelijke voortbrengselen het schild van Hérculés met mythologische tafereelen. Ook vervaardigde hij borstbeelden van marmer en gips, zooals: van koning Lodewijk en koningin Caroline, — in het Walhalla die van Mozart en Walther von Plettenberg en in de Ruhmeshalle die van von Schenk en van Wilhelm Kaulbach. Naar zijne modellen werden wijders onderscheidene standbeelden voltooid, zooals: het reusachtige standbeeld van den schilder op de attiek van de Pinacotheek te München en de 4 zittende beelden bij den trap van de bibliotheek aldaar. In het behoorlijk waarnemen van zijn hoogleeraarsambt werd hij niet weinig verhinderd door de jicht, die hem maandenlang aan het bed en gedurende zijne laatste jaren aan den rolstoel kluisterde, zoodat hij slechts zelden op zijn door hem zelven gebouwd kasteel Schwaneck kon vertoeven. Hij overleed den 28sten November 1848. Zijne rijke verzameling van modellen had hij vermaakt aan zijn vaderland. Tot zijne beste leerlingen behooren o. a.: Brugger, Widnmann en Lossow.

< >