Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-08-2018

Potgieter

betekenis & definitie

Potgieter (Everhardus Johannes), een uitstekend Nederlandsch dichter en prozaschrijver, geboren te Zwolle den 27sten Junij 1808, was in zijne jeugd werkzaam op een handelskantoor te Antwerpen, waar hij vriendschappelijk verkeerde met den letterkundige Willems, volbragt in 1831 eene handelsreis naar Zweden, vestigde zich in 1833 te Amsterdam, en redigeerde met Bakhuizen van den Brink, Drost en Heije „De Muzen, Nederlandsch tijdschrift voor de beschaafde en letterkundige wereld (1834—1836)”. Drie jaar later ontstond: „De Gids”, in welk tijdschrift hij een der ijverigste medewerkers was, en hij verliet de redactie daarvan eerst in 1866, tegelijk met zijn vriend Busken Huët. Gewoonlijk onderteekende hij zijne stukken met de letters W. D-S. Van 1838—1840 gaf hij het jaarboekje: „Tesselschade” in het licht.

Hij verwierf als oorspronkelijk dichter en schrijver grooten lof en door zijn edel karakter de algemeene achting, en overleed te Amsterdam den 3den Februarij 1875. Behalve reeds gemelde geschriften bezitten wij van hem: „Het Noorden in omtrekken en tafereelen (1836—1840, 2 dln)”, — „Liedekens van Bontekoe (1840)”, — „Proza (1837—1845, 2 dln)”, bevattende zijne in „De Gids” geplaatste novellen, nogmaals uitgegeven in 1872, — „Poëzij 1832—1868 (1868—1869, 2 dln)”, namelijk eene verzameling van in jaarboekjes verspreide gedichten, alsmede van zijn „Florence”, na zijne reis naar Italië gedicht. Vóór de „Studiën en Schetsen” van Bakhuizen van den Brink schreef hij eene voorrede en eene levensschets van laatstgenoemde, doch zij bleef onvoltooid. Zijne „Verspreide en nagelaten werken”, verzameld door Zimmerman, worden te Haarlem uitgegeven (1875 enz.).

< >