Pierson. Onder dezen naam vermelden wij:
Allard Pierson, een verdienstelijk Nederlandsch godgeleerde en bellettrist. Hij werd geboren te Amsterdam den 8sten April 1831, ontving zijne opleiding aldaar bij dr. Epkema, studeerde te Utrecht in de theologie, werd daarin tot doctor bevorderd op eene dissertatie: „De Realismo et Nominalismo”, — voorts honoris causa te Groningen tot doctor in de letteren en wijsbegeerte, en zag zich eerst beroepen tot predikant bij de Evangelische gemeente te Leuven, daarna bij de Waalsche gemeente te Rotterdam, legde wegens gemoedsbezwaren zijne betrekking neder, vestigde zich te Heidelberg, waar hij eerst als privaatdocent en toen als hoogleeraar werkzaam was, woonde daarna ambteloos te Utrecht en werd in 1877 benoemd tot hoogleeraar in de kunstgeschiedenis aan de universiteit te Amsterdam. Van zijne geschriften vermelden wij: „Bespiegeling, Gezag en Ervaring”, — „Eene pastorij in den vreemde (1857)”, — „Intimis (1861; 4de druk, 1873)”,— „Adriaan de Mérival (1869, 3dln)”, — „Alexander Vinet (1872)”, — „Herinneringen uit de geschiedenis van Pruisen (1872)”, — „Geschiedenis van het Katholicisme (1865— 1872 , 4 dln)”, — „Een levensbeschouwing (1875)”, — „Eene studie over de geschriften der Profeten (1877)”, — benevens onderscheidene letterkundige opstellen in tijdschriften.
Nicolaas Gerard Pierson, een verdienstelijk staathuishoudkundige en broeder van den voorgaande. hij werd geboren te Amsterdam den 7den February 1839, legde zich toe op den koophandel, vertoefde eenigen tijd in het buitenland, vestigde zich in 1861 te Amsterdam als koopman, werd in 1865 directeur der Surinaamsche, in 1868 der Nederlandsche Bank en zag zich, na in 1875 te Leiden honoris causa tot doctor in de faculteit der regtsgeleerdheid te zijn gepromoveerd, in 1877 als hoogleeraar verbonden aan de Amsterdamsche universiteit. Van zijne geschriften vermelden wij: „De toekomst der Nederlandsche Bank (1863)”, — „Het kultuurstelsel (1868)”, — „Twee adviezen over Muntwezen (1874)”, — „Grondbeginselen der Staathuishoudkunde (1875—1876; 2 dln)”, — en onderscheidene opstellen in „De Gids”, — „De Economist”, — „Het Tijdschrift voor Nederlandsch Indië”, enz.