Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-08-2018

Patagonië

betekenis & definitie

Patagonië, het zuidelijkste gedeelte van het vaste land van Amerika, tusschen den Atlantischen Oceaan en de Stille Zee gelegen, is in het noorden door de Rio Negro van Argentina gescheiden, strekt zich uit tusschen 35 en 54° Z. B. en heeft eene oppervlakte van 17526 geogr. mijl. Het is door de Andesketen in eene oostelijke en westelijke helft gescheiden. De eerste bestaat uit een aantal aan het gebergte evenwijdige terrassen, hier en daar van het westen naar het oosten van rivieren doorsneden, zooals de Rio Negro (Desaguadero), de Chupat, de Desire, de Chico en de Santa Cruz, welke echter in het drooge jaargetijde veelal voor een gedeelte waterloos zijn. Langs de westelijke, sterk afgebrokkelde kust vindt men eene lange reeks van eilanden.

Een effen bodem zoekt men hier te vergeefs, want de Cordillera rijst er steil uit de bogten en baaijen omhoog. De Andes zelven, die het grootste gedeelte dezer westelijke helft bedekken, zijn door diepe kloven en dwarsdalen gescheiden; zij schijnen op sommige plaatsen geheel en al weg te zinken, terwijl op andere ijsvelden en gletschers met groote massa’s lava en basalt afwisselen. Alleen tegenover Chiloë verheffen zich sommige toppen hooger dan 2000 Ned. el, terwijl in de nabijheid der Straat van Magelhaens de gemiddelde hoogte dier bergketen 1000 Ned. el bedraagt. De eilanden der westkust zijn hoog en steil, en tot de kapen behooren er: Froward (Avance), Blanco, Desvelos, Fairweather (Buentiempo), Virgenes enz. — voorts tot de baaijen: Bahia sin Fondo, Bahia Nuova, Camerones, Jan Jorge, Port Julian, Lasthope, Trinidad en Penas. Van de eilanden vermelden wij: De Chonosgroep, het schiereiland de Tres Montes (Taitao), de Guayneco-eilanden, de Washington-eilanden, de archipel Madre de Dios, Hannover, de archipel van Koningin Adelaïde, het schiereiland Koning Willem IVland en het schiereiland Brunswijk.

Terwijl de Andes en in het algemeen de westkust met de eilanden tot het oorspronkelijk gebergte behooren, is de oostelijke helft met alluvium en met tertiaire vormingen bedekt. Slechts op enkele plaatsen vertoont zich hier het oorspronkelijk gebergte aan de oppervlakte. Intusschen heeft men enkele basaltgevaarten en steenkolenbeddingen aan de Straat van Magelhaens bij Punta Arenas. In de ondiepe kommen der bovenste laag van gerolde steenen ontstaan de salina’s of verzamelplaatsen van regenwater, dat vervolgens verdampt en eene zoutkorst achterlaat. De temperatuur is aan de oostzijde hooger dan aan de westzijde, want aan de Rio Negro komen vijgen en druiven tot rijpheid, terwijl op Chiloë (41°—43° Z. B.) het graan bij het invallen van den regentijd nog niet geschikt is voor den oogst. Evenals de bodem, zoo is ook de plantengroei op de beide helften zeer verschillend. Op de westkust vindt men op vele plaatsen naakte rotsen, doch waar de wortels gelegenheid hebben om diep genoeg in den grond te dringen, verheffen zich ondoordringbare wouden, vooral in de dalen en aan de oostelijke helling van het gebergte. Tusschen zijne uitloopers en langs de rivieren vindt men strooken aangespoelden grond, die echter zelden breeder zijn dan een uur gaans.

Het oostelijk gedeelte is, met uitzondering van eenige dalen, eene groote steppe, die slechts weinige Ned. mijlen ten zuiden van de Rio Negro een aanvang neemt en zich uitstrekt tot aan de Straat, en eene dikke laag van zand en steengruis bedekt er den bodem tot aan den voet der Andes. Het drooge klimaat is niet gunstig voor den plantengroei, en groote gewesten zijn met spichtige grassen of met zoutplanten bewassen, terwijl zich slechts hier en daar groepen van mimosa’s vertoonen. In het binnenland vindt men er vele lagunen en ontoegankelijke moerassen. Verder naar het zuiden is de grond althans met gras bekleed, en in de nabijheid van de Zeeëngte eindelijk en op de leisteenvormingen verheft zich opgaand hout, vooral bosschen van altijdgroene beuken (Fagus betuloïdes). Hier vindt men ook den specerijbastboom (Wintera) van het strand tot aan de sneeuwlijn; de fuchsia's en de boomvormige eerenprijs (Veronica decussata) vormen er stammen van 1—1 1/2 Ned. palm in middellijn, en men heeft er myrten, arbutus, thuja en berberis van aanzienlijke hoogte. Het dierenrijk in Patagonië komt in het algemeen sterk overeen met dat der zuidelijke Pampa’s van Buénos Ayres; tot de roofdieren behoort er de puna, — voorts heeft men er otters, pekari’s en guanaco’s, terwijl walvisschen, zeehonden en zeeleeuwen er aan de oostelijke kust voorkomen. Er zijn onderscheidene soorten van vogels, en tot de merkwaardigste van deze behooren de Zuid-Amerikaansche struisvogel, de urubu, de papegaai, de zwaluw, de kolibri, de duif enz. Inzonderheid in de Straat van Magelhaens is een overvloed van visch.

Het aantal inwoners van Patagonië wordt geschat op 24000, en 4000 van deze zijn op Vuurland gevestigd, — volgens anderen is het veel kleiner. De inboorlingen behooren er tot het Amerikaansche ras en vormen onderscheidene volken. Naar de berigten van d’Orbigny wonen van de La Plata en de Coquimbo tot aan de Zeeëngte Araucaniërs tot op 51° Z. B., — tusschen de Rio Negro en de Rio Colorado Puëltsjen, — en van de Rio Negro tot aan de Straat Tehuëltsjen, terwijl de bewoners van Vuurland den naam van Pescherah’s dragen. De Patagoniërs, welke te voren als reuzen beschreven werden, zijn de Tehuëltsjen, die, in kleine horden omdolend, nergens vaste woningen bouwen, maar in tenten van guanaco-vellen wonen en gedeeltelijk van den roof, gedeeltelijk van de veeteelt leven en bijna altijd oorlog voeren. Hunne lengte bedraagt intusschen ongeveer 178 tot 185 Ned. duim; zij zijn voorts grof gebouwd en hebben een groot hoofd, maar kleine handen en voeten. Hunne kleur is roodachtig bruin, en weleens zeer licht.

Hun gelaat is breed en vierkant, hunne oogen zijn klein, hun neus is stomp en van wijde neusgaten voorzien, hun mond wijd, en hunne kin vooruitstekend. De Patagoniërs zijn uitstekende jagers en visschers, — hun rijkdom bestaat in paarden en honden, en zij kleeden zich met guanacohuiden, waarbij zij des winters een wollen deken voegen. Van regeringsvorm of wetgeving bestaat bij hen geen spoor, doch bij roof- en krijgstogten vereenigen zij zich en benoemen een gemeenschappelijk opperhoofd. De bloedwraak is hun eene wet. Hunne wapens zijn lansen en bola’s (werpstrikken).

Geene Europésche Mogendheid heeft zich in het bezit gesteld van dit land, en volkplantingen hebben er zich niet gevestigd. Intusschen maakt Chili aanspraak op de smalle westkust: het heeft aan de Straat de kolonie Magallanes gesticht (met Punta Arenas, dat 749 inwoners telt) en met de aldaar aanwezige steenkolen eene stoomsleepvaart in de Zeeëngte georganiseerd. Argentina beschouwt het overige land als eigendom, evenwel zonder het te bezetten; alleen in het noordoosten, aan de Rio Negro, en aan de monden van de Chupat en Santa Cruz hebben zich eenige inwoners dier Republiek gevestigd, om de zeehondenvangst te beveiligen en handel te drijven met de inboorlingen. Robbenslagers bouwden er hier en daar gehuchten, die echter allengs weder verdwenen, omdat de vangst door de onverstandige zelfzucht van vreemdelingen aanmerkelijk verminderde. Uit de reeds vermelde salina’s wordt zout uitgevoerd naar Buénos Ayres, Montevidéo en Brazilië. De veeteelt is er aanmerkelijk verminderd, doch men zou er een overvloed van pelswerk kunnen bekomen, zoo de Indianen aan blanke jagers verlof schonken om het binnenland te bezoeken.

Patagonië werd in 1520 ontdekt door Fernando Magelhaens. Spaansche expeditiën werden in 1525 en 1534 zonder gewenscht gevolg derwaarts gezonden. Eene andere bereikte onder Alonzo de Camargo den 11den October 1539 den mond der La Plata-rivier, stevende langs het strand tot aan Kaap Virgenes en verschafte mededeelingen omtrent de kust tusschen Chili en Kaap Pillares. De onderkoning van Peru, don Francisco de Toledo, zond in 1579 Pedro Sarmiënto de Gamboa met 2 schepen in zee, om de Straat in bezit te nemen, waartoe ook Philips II eene vloot van 23 schepen derwaarts deed vertrekken. In het begin van 1584 werd Nombre de Jesus gesticht. Sarmiënto begaf zich den 4den Maart met 100 man op een ontdekkingstogt in het binnenland en deed bij de landtong Santa Anna eene tweede kolonie, Ciudad de San Felipe, verrijzen. Deze volkplanting, uit luije gelukzoekers bestaande en zonder voldoend bestuur, kwam eerlang in een deerniswaardigen toestand. Toen Thomas Cavendish in Januarij 1587 de Straat bezocht, waren er van 300 personen slechts 18 overgebleven.

De plaats, waar zich te voren de stad San Felipe verhief, bestempelde hij met den naam van Port Famine (Hongersnoodhaven). Later begaven zich Nederlanders, Engelschen en Franschen naar de Straat, en het binnenland werd wat meer bekend door eene expeditie onder het bevel van Joaquim de Olivarez, in 1745 op aansporing der Jezuïeten ondernomen. Ook andere reizigers, vooral King en Fitzroy, derwaarts vertrokken met de schepen „Beagle” en „Adventure” (1826—1830, 1832—1836), hebben veel licht verspreid over de kusten van Patagonië. Het uitgestrekte binnenland evenwel is nog weinig door Europeanen bezocht. Vermoedelijk is de oudste ontdekkingstogt die van Pedro Saavedra, welke omstreeks het jaar 1600 veroveringen maakte aan de Parana en Chaco ontdekte, te land voorwaarts rukte tot aan de Straat en gevangen genomen werd door de Indianen. Op de westelijke helft werden pogingen tot het stichten van volkplantingen aangewend door de Jezuïeten Venegas en Estevan, die hunne togten tot aan de Guayanecos-eilanden uitstrekten, alsmede door den Jezuïet Mascardi, die tusschen 1670 en 1580 het land ten zuiden van Chiloë bezocht, maar door de Indianen gedood werd. De Spaansche regering poogde er in 1778 eene volkplanting te stichten op de kust, en zond in 1781 niet minder dan 734 landverhuizers naar het fort Carmen aan de Rio Negro. Men zaaide er graan en beijverde zich om een landweg naar Chili aan te leggen.

In 1810 had deze kolonie zich aanmerkelijk ontwikkeld; in de staatsweiden vond men 20000 stuks runderen, men oogstte er 189000 Ned. pond tarwe. Ten tijde der onlusten zond men echter niet alleen staatkundig veroordeelden, maar ook zware misdadigers derwaarts in ballingschap. In 1812 barstte er eene omwenteling uit ter gunste van Oud-Spanje, maar de regéringstroepen van Buénos Ayres maakten daaraan spoedig een einde en namen eene bloedige wraak. Weldra was de kolonie blootgesteld aan alle gruwelen der omwenteling, zoodat zij de zetel werd van het schuim der bevolking van de La Plata-Staten. Gedurende den oorlog tusschen Buénos Ayres en Brazilië was de haven der Rio Negro korten tijd een merkwaardig punt als de vergaderplaats der Corsaren. Eene Braziliaansche vloot zocht in 1828 zich van haar meester te maken, maar werd zelve vernietigd. Na het sluiten van den vrede verstrooiden zich de gelukzoekers, die zich aldaar vereenigd hadden, en het door Blanken bewoonde gedeelte van Patagonië ging aan ’t kwijnen. Hoewel nu Patagonië nog onbezet is, voeren Argentina en Chili strijd om het bezit des lands, zooals wij in het voorbijgaan reeds vermeld hebben.

< >