Panter en luipard, (Felis variegata Wagn.) belmoren tot de verscheurende dieren en wél tot het geslacht der Katten. Beider huid is bedekt met zwarte vlekken, van welke ieder uit vier of vijf kleine ronde vlekken bestaat. Hoewel men ze voor verschillende soorten houdt, is het zeer moeijeiijk, beider kenmerkend verschil aan te wijzen. De panter leeft in Afrika en de luipard in Azië, — daarin ligt het grootste onderscheid.
Voorts behooren zij in het algemeen tot verschillende rassen. Dat van de Kaap de Goede Hoop heeft eene roodachtige pels met vrij groote, zwarte vlekken, — dat van WestAfrika en Barbarije is meer geel van kleur en wat grooter van gestalte, —dat van Dekan heeft grooter vlekken, — en dat van Java en Sumatra heeft een blaauwachtigen gloed over de huid en digter bij elkaar geplaatste vlekken. De luipard van Koréa (Felis orientalis) heeft veel langer haar en veel grooter vlekken dan al de overige soorten.
Al deze groote, gevlekte katten leven van den roof en klimmen op boomen. Schoon zij den mensch niet ligt aanvallen, zijn zij zeer gevreesd. De panter is omstreeks 2 Ned. el lang en heeft een staart, ter lengte van 85 Ned. duim. Op Java en Sumatra heeft men den zwarten panter. De luipard (Leopardus) ontleende zijn naam aan het volksgeloof, dat hij een basterd was van den leeuw (leo) en van den panter (pardus). Tot de panterkatten behoort ook de Jaguar (zie aldaar) uit Amerika, alsmede de ocelot (Felis pardalis L.), bijna 1 Ned. el lang en voorzien van een half zoo langen staart, een roofdier, dat van het zuiden van Noord-Amerika tot in het noorden van Brazilië in de wouden jagt maakt op vogels en zoogdieren en onder het pluimvee der inwoners vaak geweldige verwoestingen aanrigt.