Mittu of Mittoe is de naam van een Negervolk, eerst in 1870 door G. Schweinfurth aan den oever van de Gazellenrivier ontdekt. Het woont tusschen 5 en 6° N. B. en 29 en 30° O. L. van Greenwich en bestaat uit 4 stammen, welke de namen dragen van Mittu, Abaka, Madi en Loeba. De Negers van dezen stam hebben de algemeen kenmerken der bewoners van Centraal-Afrika; zij zijn zwak van ligchaamsgestel en houden zich bezig met den landbouw, waartoe het gewest hunner inwoning, door onderscheidene rivieren besproeid, uitstekend geschikt is.
Honden, die gemest en geslagt worden, geiten en hoenders zijn hunne eenige huisdieren. Zij hebben veel aanleg voor muziek, zingen zeer goed in koor en bezitten beter blaas- en snaren-instrumenten dan hunne naburen. Het land is verdeeld onder een aantal onafhankelijke hoofden, en vele van deze zijn onderworpen aan de ivoorhandelaars van Chartoem.