Massaoea, in de taal des lands Base, de belangrijkste stad aan den westelijken oever der Roode Zee, ligt op een klein eiland van madreporenkalk in de Golf van Arkiko. Zij beslaat de westelijke helft van dat eiland, terwijl zich op de oostelijke eene Mohammedaansche begraafplaats, eenige oude zoetwaterbakken en een klein fort bevinden. De stad is zeer onregelmatig aangelegd; men heeft er slechts weinig steenen gebouwen; de meeste woningen zijn hutten van stroo, gedeeltelijk op palen boven het ondiepe zeewater gebouwd. De bevolking, 5000 zielen tellende, bestaat nagenoeg geheel uit Mohammedanen, en wél uit Ethiopiërs, meestal visschers, zeelieden en lastdragers, alsmede uit Abessiniërs, Indiërs, Arabieren enz.
De nijverheid is er van zeer weinig belang, maar deze stad vormt de poort van den handel met Abessinië wegens hare uitmuntende haven. Een- of tweemaal in het jaar komen er groote karavanen uit het binnenland. De voornaamste handelsartikelen zijn er koffij, muskus, ivoor, goud, was, honig, boter, vet vee, huiden, muildieren, tabak, struisvederen en slaven. Elk Abessinisch koopman heeft een gemagtigde te Massaoea, en de Europeanen worden er bijgestaan door den Franschen consul. De stad behoorde weleer met Soeakin en de naburige kustgewesten tot Abessinië, maar werd in 1557 door de Turken veroverd en door het stichten van eene Bosnische militaire kolonie te Arkiko in bezit gehouden. Tegen het einde der voorgaande eeuw viel Massaoea ten deel aan de Sherifs van Mekka en vervolgens aan Mehemed-Ali van Egypte, terwijl zij in 1860 tot Turkije terugkeerde en in 1865 door de Porte weder aan Egypte is afgestaan. Deze stad is eene van de warmste der aarde, doch geenszins ongezond.