Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Lullus

betekenis & definitie

Lullus. Onder dezen naam vermelden wij:

Lullus, een Angelsaksisch zendeling uit de 8«te eeuw. Hjj ontving zijne opleiding in het klooster Malmesbury, werd door Sonjfackis naar Duitschland geroepen, vergezelde dezen naar Thüringen, trad in zijne plaats als evangelieverkondiger op in Friesland en Hessen en werd in 755 zjjn opvolger op den aartsbisschoppeljjken stoel te Mainz. Hy overleed in het door hem gestichte klooster Hersfeld den 164«» October 786.

Maimundus Lullus, een uitstekend geleerde en groot alehymist der 134e eeuw. Hjj werd geboren te Palma op het eiland Majorca in 1234, wijdde zich aanvankelijk aan de krijgsdienst en leidde een woest en losbandig leven. Het besef van de vreeselpke gevolgen der ondeugd bragt hem op beter spoor, en hjj zonderde zich af in de eenzaamheid, waar hjj een visioen had van Christus, die hem tot navolging uitnoodigde. Nu verdeelde Lullus zjjn vermogen onder de armen en zocht door ingespannen studie zich voor te bereiden voor het ambt van zendeling. Van een slaaf leerde hy Arabisch en daarna rigtte hjj tot koning Jambus het verzoek om op Majorca een kloos ter der Minorieten te stichten. Tevens schijnt hy zijne „groote kunst”, zooals hy ze noemde, te hebben uitgevonden; eene hemelsche verschoning gelastte hem, die op te teekenen en wereldkundig te maken. Hy volbragt eene reis naar Rome en naar Parijs en vertrok vanhier weder naar Italië, om er zpn hervormingsarbeid te hervatten, en ging vervolgens naar Azië en Afrika. Te Tunis kwam hy door een twistgesprek met een Mohammedaan, dien hy tot bekeering wilde brengen, in gevaar, zoodat hy Afrika weldra weder verliet.

Bij eene tweede poging om er het Christendom te verbreiden, kwam hy in de gevangenis, maar werd door een koopman uit Genua bevrjd. Nadat hy nogmaals naar Italië was teruggekeerd en aldaar op nieuw, doch te vergeefs, de geloovigen tot bekeering der ongeloovigen had opgewekt, ging hy voor de derde maal naar Afrika en overleed aan de gevolgen der aldaar verduurde mishandelingen op zijne terugreis in 1315. Een groot gedeelte van zijne talrijke geschriften is onder den titel van: „Opera omnia (1721—1742, 10 dln)” door Salzinger in het licht gezonden. Zijne „Ars magna”, later door Bruno bewerkt, bestaat in eene sehetsvormige regeling der denkbeelden tot het verkrjjgen van een goed overzigt en tot het geven eener duidelpke mededeeling. De hulpmiddelen dezer redeneerkunde zijn letters (alphabetum artis) tot aanwijzing der grondbegrippen, — figuren, waardoor hun onderling verband wordt aangeduid, — en afdeelingen (camerae), welke door verbinding dier figuren ontstaan. Al is daarin ook veel willekeurigs gelegen, toch getuigt het van een loffelyk streven, om de onderwerpen logisch te behandelen. Hij heeft ook gedichten in het Catalaansch nagelaten, welke eerst in 1859 onder den titel van: „Obras rimadas” door Roséllo uitgegeven zijn.

Lully (Giovanni Battista), een beroemd componist en de stichter der groote Fransche opera, was de zoon van een onbemiddeld edelman en werd geboren te Florence in 1633. Op 13-jarigen leeftyd kwam hy te Parus als keukenjongen in dienst bij de prinses de Montpensier, en oefende zich in zijne vrjje uren in het vioolspel. De graaf de Is agent hoorde hem spelen, en nadat deze hem by de Prinses aanbevolen had, ontving Lully les van een goeden muziekmeester en was weldra hofmusicus der Prinses. Voorts oefende hij zich by eenige organisten te Parps in de compositie, en maakte zich weldra bekend door eenige fraape door hem vervaardigde muziekstukken en door zijn uitmuntend spel. Wegens eene onbezonnenheid ontving hy zijn ontslag uit de dienst der Prinses, maar verkreeg weldra eene aanstelling by de Vingt-quatre Violons of de Hofkapel van Lodewijk XIV. In die betrekking verwierf hy door verschillende compositiën de gunst van den Monarch en in 1652 werd hem de directie van een afzonderiyk muziekkorps opgedragen. Hy bezorgde aan dit korps door oefening eene ongemeene kracht, schreef stukken, die juist daarvoor geschikt waren, en bragt het weldra zoo ver, dat hy daarmede den roem der Vingt-quatre verduisterde. Daarna besteedde hjj zijn talent aan het vervaardigen van bailets of maskerades aan het Hof, welke uit dansen, afgewisseld door gezongene coupletten, bestonden.

De Koning zelf en vele hovelingen dansten mede, en ook Lully trad als danser op. In 1664 maakte hij eene overeenkomst met Molière en schreef voor onderscheidene stukken van dezen de muziek, terwijl hij zelf in den schouwburg van den blijspeldichter comieke rollen vervulde. Lodewijk XIV, welke ten laatste geene andere muziek dan die van Lully wilde hooren, belastte dezen met de directie van al de Hofmuziek en verleende hem daarenboven nog andere betrekkingen, terwijl zjjn werk ruim beloond werd. In 1672 verkreeg Lully het privilegie om eene opera (académie royale de musique) te stichten, — ’t geen reeds vroeger, maar zonder gevolg, beproefd was door den abbé Perrin en den componist Cambert. Door zijn invloed aan het Hof en door zijne ongemeene bekwaamheid wist Lully aan de Franschen eene nationale opera te bezorgen en opende hierdoor een roemrijk tijdperk in de geschiedenis der kunst. Hoewel hij reeds 40 jaren oud was, wijdde hij zich met den grootsten ijver aan de nieuwe onderneming. Hij was niet alleen werkzaam als componist, maar schiep ook zelf een orkest, oefende het personeel der opera in spel en gezang en bekleedde zoowel de betrekking van machinist als die van ballet- en kapelmeester.

De eerste opera, welke hij ten gehoore bragt, was: „Les fêtes de 1’amour et de Baechus (1672)”. Daarop volgden van 1683 tot 1687 nog 14 andere, waaronder: „Cadmus”, — „Alceste”, — „Thesée”, — „Atys”, — „Bellérophon”, — „Psyché”, — „Phaëton”, — „Armide”, — benevens een aantal groote balletten. Deze opera’s, meest allen met tekst van Quinault, bekleedden gedurende eene eeuw, tot aan Qlück, in Frankrijk den eersten rang en vonden slechts mededingers in die van Bmneau, en niemand kan ontkennen, dat zij zeer verdienstelijk zijn. Ook de kerkmuziek van Ltilly verwierf grooten bijval; zulk eene compositie was middellijkerwjjze de oorzaak van zijn dood. Lodewijk XIV was in 1687 van eene ziekte hersteld, en ter viering van deze belangrijke gebeurtenis had Lully een „Te Deum” gecomponeerd. Bij de uitvoering echter sloeg hij zich, in het vuur van het oogenblik, zoo hevig met den dirigeerstok tegen den voet, dat daardoor eene verwonding ontstond, die allengs erger werd,zoodat hjj daaraan overleed op den 22sten Maart 1687.

< >