Leichhardt (Ludwig), een Duitsch reiziger, geboren te Trebatsch bij Beskow in Pruissen, studeerde aan de universiteiten te Göttingen en te Berlijn in de letteren, de natuurkunde en de geneeskunde. Te Berlijn knoopte hij eene vriendschapsbetrekking aan met William Nicholson uit Clifton, later geneesheer te Bristol, die hem in staat stelde om zijne studiën voort te zetten en hem tot medgezel koos op eene reis door Frankrijk, Italië en Engeland. Van hier vertrok Leichhardt in October 1841 naar Sidney en behaalde als ontdekkingreiziger in Australië grooten roem. Gedurende de eerste jaren bepaalde hij zich tot kleine togten en geologische nasporingen in de aangrenzende koloniën van Nieuw-Zuid-Wallis.
Hij volbragt eene reis van New-Castle tot Widebay ter lengte van 2500 Engelsche mijlen. Door zijne grondige kennis bezorgde hij er aan de kolonisten belangrijke voordeelen, maar ook de wetenschap werd verrijkt door zijne: „Beiträge zur Geologie von Australiën (1855)”, waarin hij de geologische gesteldheid beschreef van den bodem van New-Castle naar de zijde van Brisbanewater en westwaarts van de Liverpool-Plains naar Moretonbay en van het hoogland van Nieuw-Engeland naar Port-Stephens. In Augustus 1844 ondernam hij zijne vermaarde reis van de Moretonbay aan de oostkust naar de kolonie bij Port-Essington aan de noordkust. Met beperkte hulpmiddelen, door eene inschrijving van omstreeks 1600 gulden verkregen, trok hij in 16 maanden door het hedendaagsche Queensland en het zuidelijk gedeelte van het schiereiland York, toog langs de golf van Carpentaria en bereikte door Arnhemsland op den 17den December 1845 Victoria bij Port-Essington op het schiereiland Coburg. Nadat hij met een schip naar Sidney was teruggekeerd (29 Maart 1846), voerde hij aldaar zijn welverdienden triomf en schreef zijn: „Journal of an overland expedition in Australia from Moreton Bay to Port Essington (1847)”.
Reeds in October 1845 ondernam hij eene grootere ontdekkingsreis van Moreton Bay door het binnenland naar de westkust. Groote bezwaren deden hem terugkeeren, waarna hij in December 1847 dien togt nogmaals ondernam. Nadat hij den 8sten April 1848 van de Fitzroy-Duinen een brief naar Sidney verzonden had, ontving men van hem geene nadere tijding, zoodat hij met zijne reisgenooten vermoedelijk bezweken is. Latere reizigers, zooals Hely (1852) en Mac-Intyre (1865), hebben geen spoor van hem gevonden.