Laroche (Marie Sophie), eene begaafde Duitsche schrijfster, geboren te Kaufbeuren den 6den December 1731, was de dochter van den geleerden arts Gutermann, heer van Gutershofen, ontving hare opvoeding te Augsburg, en werd daarna verloofd aan den arts Bianconi uit Bologna. Intusschen werd de verloving niet door eene echtverbindtenis achtervolgd, omdat Bianconi verlangde, dat de kinderen zich bij de R. Katholieke Kerk zouden voegen. Daarna leidde zij een afgezonderd leven, aan de beoefening der kunsten en wetenschappen gewijd. Met 2 harer zusters en haren broeder begaf zij zich naar Biberach naar haren grootvader, en na den dood van dezen kwam zij ten huize van Wieland in kennis met diens zoon (den dichter) en met de belangrijkste voortbrengselen der Duitsche letterkunde.
Het besluit, dezen tot echtgenoot te nemen, werd door misverstand verijdeld, doch zij bleven onderling zeer bevriend tot de dagen des ouderdoms toe. In 1760 trad zij in het huwelijk met Laroche, hofraad te Mainz en opzigter der goederen van graaf Stadion, en later geheimraad te Trier. Toen hij wegens zijne: „Briefe über das Mönchswesen” zijn ontslag bekomen had, leefde hij ambteloos met zijne echtgenoote eerst te Spiers en daarna te Offenbach, waar hij in 1789 overleed, gevolgd door zijne gade op den 18den Februarij 1807. Zij was naar ligchaam en geest met kostelijke gaven bedeeld en paarde aan die voorregten een edel karakter en een onberispelijken wandel. Hare romans en familiegeschiedenissen in den vorm van brieven vonden vele lezers; trouwens zij onderscheiden zich door een eenvoudigen en levendigen stijl. Van hare geschriften vermelden wij: „Geschichte des Fräulein von Sternheim (1771)”, — „Rosaliens Briefe (1779)”, — „Moralische Erzählungen (1782)”, — „Schönes Bild der Resignation (1795)”, — en „Melusinens Sommerlieder (1806)”. Hare levensgeschiedenis werd beschreven door Ludmilla Assing.