Kreupelheid (mank gaan, hinken, Claudicatio) is eene onregelmatigheid in den gang, ontstaande door gemis van voldoende bruikbaarheid van een der onderste ledematen, zoodat de Iijder meer op het eene been steunt dan op het andere. De oorzaak der kreupelheid kan aangeboren of verkregen zijn. Tot de aangeborene oorzaken behooren misvormingen, gemis van enkele deelen van het been, ziekelijke verkromming, verkorting van den voet, verkromming of gemis van de teenen, ziekelijke vorming van het bekken enz. Tot de later opgekomene oorzaken rekent men groote, harde, vastzittende lidteekens of zoodanige, die na wonden met groot verlies van zelfstandigheid volgen, pijnlijke aandoeningen, bijv. rheumatiek, zenuwheuppijn, langdurige krampachtige aandoeningen, breuk van den hals der dij en van de dij zelve, ontwrichtingen, die niet zonder verkorting konden genezen , spierzamentrekkingen, gewrichtsverstijvingen enz.
Kreupelheid komt in ons Vaderland zeer dikwijls voor, inzonderheid bij het vrouwelijk geslacht. Zij is waarschijnlijk een gebrek van de eerste vorming, maar nooit een gevolg van het al te vroeg gebruiken der voeten. Het eene been is van het begin af korter dan het andere. Het kan zonder pijn tot de natuurlijke lengte uitgerekt worden, maar wordt ook dadelijk weêr korter. De teenen hebben eene natuurlijke rigting: de groote draaiknop (trochanter) staat aan de eene zijde hooger dan aan de andere, en de eene bilplooi is even hoog als de andere, maar van buiten naar boven gebogen. De bekkenbeenderen zijn niet verschoven: de kwaal wordt niet erger, maar ook niet beter, en aan genezing is niet te denken. Eindelijk schijnt de kreupelheid geen nadeeligen invloed te hebben op de gezondheid, hoewel breuken bij kreupelen dikwijls voorkomen. Ook worden deze door de sterkere inspanning bij het gaan zeer spoedig vermoeid.