Onder dezen naam vermelden wij:
Christiaan Gottfried Körner, een verdienstelijk Duitsch letterkundige, geboren te Leipzig den 2den Julij 1756. Hg studeerde aldaar en te Göttingen in de regten en vestigde zich in zijne geboorteplaats als privaatdocent. In 1783 ging hij als opperconsistoriaalraad naar Dresden, werd in 1790 lid van het hoogste Hof van appél en in 1798 geheim referendaris, waarna hij in 1811 weder bij het Hof van appél geplaatst werd. Hij was met groote geestdrift voor kunst en wetenschap bezield, en terwijl hg briefwisseling onderhield met Göthe en Schiller, was zijn huis gedurende eene reeks van jaren het vereenigingspunt van ontwikkelde en beschaafde mannen. Op zijn wijnberg, te Loschwitz bij Dresden zeer bevallig gelegen, schreef Schiller zijn „Don Carlos”.
In 1813 bevorderde hij met kracht de zaak der onafhankelijkheid, werd onder het Russisch bestuur gouvernementsraad, bekleedde vervolgens te Berlijn bij het ministérie van Eeredienst en Onderwijs hooge betrekkingen , en verwierf er de achting en toegenegenheid van allen die hem kenden. Hij overleed aldaar den 13den Mei 1831. Hij heeft onderscheidene werken geschreven van staatkundigen en aesthetischen inhoud. Merkwaardig is voorts: „Schillers Briefwechsel mit Kömer (1847, 4 dln)”.
Theodoor Körner, een uitstekend Duitsch dichter en een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren te Dresden den 23sten September 1791, ontving in en buiten ’s huis eene zorgvuldige opvoeding, en toonde reeds vroeg aanleg voor de dichtkunst. Nadat hij gedurende 2 jaar de mijn-académie te Freiberg bezocht had, ging hij in 1810, kort na het verschijnen van zgn eersten dichtbundel, die den titel van „Knospen” ontving, naar de universiteit te Leipzig. Hg wijdde zich echter meer aan zijne dichterlijke fantasieën dan aan degelijke studie, zoodat hij zich genoodzaakt zag de hoogeschool te verlaten. Na een kort vertoef te Berlijn begaf hij zich naar Weenen, waar hij eene verlovingsverbindtenis sloot en door onderscheidene dramatische voortbrengselen veler opmerkzaamheid tot zich trok. Eenige van deze, zooals: „Der grüne Domino”, „Die Braut” en „Der Nachtwachter”, behooren ook nu nog tot de beste Duitsche blijspelen. Zijne meer ernstige drama's, zooals: „Toni” en „Hedwig”, geven getuigenis van eene behoorlijke bekendheid met het tooneel en van eene vloeijende versificatie, maar tevens van gebrek aan menschenkennis. Niettemin werd de begaafde vervaardiger tot Keizerlijk tooneeldichter benoemd.
Zijne beide groote treurspelen: „Zriny” en „Rosamunde” onderscheiden zich door hoogdravende iamben, maar boeijen tevens door edele, dichterlijke gevoelens en door eene jeugdige geestdrift voor het goede en schoone. Vooral „Zriny” als het beeld van echten heldenmoed maakte in die dagen van ellende een diepen indruk. Toen voorts het Duitsche volk in opstand kwam tegen de heerschappij van Napoleon, trok ook Körner ten strijde. De vaderlandsche liederen, die hij nu dichtte, welke onder den titel van „Leier und Schwert” met melodieën van Weler het eigendom des volks geworden zijn en waardoor hij den heldenzin der Duitschers krachtig opwekte, behooren tot de beste krijgsliederen der Duitsche letterkunde. Door deze gloeijende gezangen en door zijn heldendood stichtte hfl zich een onvergankelijk gedenkteeken. Aanvankelijk had hij dienst genomen bij de jagers van Lützow, doch daar deze na den slag bij Lützen tot werkeloosheid schenen veroordeeld te wezen, voegde hij zich bij de kavallerie. Als adjudant van Lützow nam hij deel aan een stouten togt met het doel om den vijand in den rug aan te vallen. Bijna was hij in een gevecht bij Kitzen, waar hij zwaar gewond werd, in handen der Franschen gevallen.
Door zijne vrienden te Leipzig verpleegd, vertrok hij gedurende den wapenstilstand over Teplitz naar zijn korps, waaraan hij zich met de banden der innigste gehechtheid verknocht gevoelde. Na het eindigen van den wapenstilstand streed hij in onderscheidene gevechten met ongemeenen moed tegen de vijanden des vaderlands, en sneuvelde den 26sten Augustus 1813 op een open veld bij den weg van Schwerin naar Gadebusch, ½de uur gaans ten westen van Rosenberg. Slechts een uur vóór den aanvang van het gevecht had hij na een nachtmarsch het bekende „Schwertlied” voltooid en aan zijne vrienden voorgelezen. Zijn stoffelijk overschot, alsmede dat van den jeugdigen graaf Hardenberg, vergezeld door alle officieren van het korps, werd onder een ouden eik nabij het dorp Wöbbelin ter aarde besteld, en groothertog Friedrich Franz von Mecklenburg-Schwerin schonk aan den vader van Körner het stuk grond, waar de dappere begraven is en waar zich thans een ijzeren gedenkteeken verheft. Voorts gaf de vader 32 uitgezóchte krijgsliederen van zijn zoon in het licht onder den titel van: „Leier und Schwert (1811; 10de druk 1863)”, alsmede zijn: „Poëtische Nachlasz (1814—1815, 2 din)”. De „Sammtliche Werke” van Körner zijn voorts bij herhaling in het licht verschenen.