Koerilen, in het Japansch Tsi-Sima, is de naam eener reeks van 21 bewoonde eilanden, die zich over eene lengte van 180 geogr. mijl uitstrekken, eene oppervlakte bezitten van 295 □ geogr. mijl en van de zuidpunt van Kamtsjatka doorloopen tot in de nabijheid van het groote Japansche eiland Jeso, een schakel vormend in de vulkanenketen van Japan en Kamtsjatka.
Deze eilanden behooren, met uitzondering der zuidelijkste twee, Koenasiri (49 □ geogr. mijl) en Itoeroep (voorheen Staten-Eiland, 125 □ geogr. mijl), die bij verdrag van 26 Januarij 1855 aan Japan verbleven zijn, allen aan Rusland en vormen een district der voormalige Russisch-Amerikaansche bezittingen. De grootste zijn, van het noorden zuidwaarts trekkende: Sjoemsjoe (10.6 □ geogr. mijl), Paramoesjir (53,4 □ geogr. mijl), Onekotan (11,5 □ geogr. mijl), Simoessir (7,6 □ geogr. mijl) en Oeroep of Alexander-eiland (26,6 □ geogr. mijl) met het fort Koerilo-Rossi. De geheele eilandenreeks is van vulkanischen aard en draagt 8 of 10 meestal nog werkende vuurspuwende bergen tot eene hoogte van 2000 Ned. el. De kusten bestaan er doorgaans uit steile rotsen, zich uit woeste baren verheffend. Sommige eilanden zijn onvruchtbaar en van water verstoken, andere vruchtbaar en met wouden bedekt. Men heeft er witte, roode en zwarte vossen, bevers, otters, reeën, wolven, beren, zeehonden enz., — voorts ijzer, koper, zwavel en salmiak.
De inboorlingen, die op een lagen trap van ontwikkeling staan, heeten Aino, en worden alleen op de Russische eilanden Koerilen genaamd. Deze eilanden zijn in de 17de eeuw door de Nederlanders ontdekt, doch later door de nasporingen van Krusenstern en Wrangell meer bekend geworden. De zachtmoedige inwoners zijn zonder moeite in Grieksch Katholieken herschapen.