Hillegersberch (Willem van) of Hildegaersberch, een Nederlandsch dichter, alzoo geheeten naar zijne geboorteplaats, een dorp in de nabijheid van Rotterdam, komt in het laatst der 14de en het begin der 15de eeuw meermalen voor met den titel de spreker of de dichter. Volgens dr. Jonckbloet werd hij geboren omstreeks het jaar 1350, en het schijnt te blijken dat hij in 1408 nog leefde. Hij bezocht vele landen, had geene geleerde opvoeding genoten, daar hij onbekend was met het Latijn, en sprak doorgaans in zeer aanzienlijke kringen, bepaaldelijk aan het Grafelijk Hof te ’s Hage of te Middelburg.
Er zijn niet minder dan 117 gedichten (op de koninklijke boekerij te ’s Hage aanwezig en onderzocht door dr. Jonckbloet) van hem bekend, — voorheen gedeeltelijk in druk, en gedeeltelijk in handschrift, maar vóór korten tijd in het licht gegeven door Verwijs en Bisschop. Het is echter onzeker, of hij ze allen en evenzeer of hij er niet meer vervaardigd heeft. Zij hebben in het algemeen als dichtstukken eene geringe waarde en bevatten doorgaans zedekundige beschouwingen, mystieke bespiegelingen en allegoriën, waaraan alle poëtische verheffing ontbreekt. Het merkwaardigst zijn de geschied- en staatkundige gedichten, zooals „Van tregiment van goeden heeren”, waarin de lof verkondigd wordt van Floris V en Willem III, — „Van drien coren”, waarin beweerd wordt, dat de liefde der onderdanen de grootste schat is van een vorst, — en „Hoe dierste partien in Hollant quamen”, dat van belang is voor de geschiedenis der Hoeksche en Kabeljaauwsche twisten. Daar hij gedurig toespelingen maakt op den „Reinaert", opperde dr. Jonckbloet in de eerste uitgave zijner „Letterkunde” de gissing, dat Willem van Hillegersberch welligt eene omwerking van dit populaire gedicht geleverd heeft, doch erkende in de tweede, dat veeleer een Vlaming uit dien tijd voor den vervaardiger daarvan moet gehouden worden.