Heineccius (Johann Gottlieb), een uitstekend Duitsch regtsgeleerde, geboren te Eisenberg den 11den September 1681, studeerde aanvankelijk te Leipzig in de theologie, daarna te Halle in de regten, en werd aldaar in 1713 hoogleeraar in de wijsbegeerte, in 1720 buitengewoon, en in 1720 gewoon hoogleeraar in de regten.
In die betrekking ging hij in 1723 naar Franeker en in 1727 naar Frankfort aan de Oder, alwaar hij 4 jaar later den titel van geheimraad ontving. In 1783 keerde hij als professor in de wijsbegeerte en regten naar Halle terug, waar hij den 31sten Augustus 1741 overleed. Zijne ijverige beoefening der wijsbegeerte en zijne uitgebreide kennis der oude talen, oudheden en geschiedenis verschaften hem een diep inzigt in alle deelen der regtswetenschap. Hoofdzakelijk echter legde hij zich toe op het Romeinsche en het Duitsche regt. Van zijne geschriften noemen wij: „Antiquitatum jus Romanum illustrantium syntagma (1718 en 1822)”, — „Elementa juris civilis secundum ordinem pandectarum (Amsterdam 1728; 2de druk 1775)”, — en „Historia juris Romani et Germanici (1733; 2de druk 1765)”. — Zijn zoon Johann Christian Gottlieb, geboren te Halle in 1718 en overleden te Sagan in 1791, was geruimen tijd als hoogleeraar werkzaam aan de ridder-académie te Liegnitz, en heeft zich verdienstelijk gemaakt door het uitgeven van onderscheidene werken zijns vaders, zooals: „Elementa juris cambialis (1743; 2de druk 1779)”, — „Opera omnia (1744, 9 dln)”, — en „Antiquitates Germaniae jurisprudentiam patriam illustrantes (1772, 2 dln)”.