Hebel (Johann Peter), een verdienstelijk Duitsch dichter in volksdialect, geboren te Basel den llden Mei 1760, was een zoon van behoeftige ouders, ontving zijne opleiding te Lörrach en Karlsruhe en studeerde te Erlangen. Daarna werd hij leeraar aan de kweekschool te Lörrach, en in 1791 aan het gymnasium te Karlsruhe met den titel van subdiaconus. In 1805 werd hij „Kirchenrath”, in 1808 directeur van het lyceum, in 1809 lid der kerkelijke evangelische commissie, en in 1819 praelaat. Hij overleed op eene reis te Schwetzingen den 22sten September 1826.
Zijne beroemde „Allemannische Gedichte (1803; llde druk 1860)” schreef hij in den tongval, die in Zwaben gebruikt wordt. Zij bevatten fraaije natuurtafereelen en zedeschetsen, aan het leven der landlieden ontleend. Zijn gedicht, onder den titel van ,,Vergankelijkheid" door Tollens in het Nederlandsch overgebragt, is bij ons algemeen bekend. Voorts schreef hij: „Der rheinländische Hausfreund, oder neue Kalender mit lehrreichen Nachrichten und lustigen Erzählungen (1808—1811; 3de druk 1827)”, — „Das Schatzkästlein des rheinländischen Hausfreundes (1811)”, — en „Die biblischen Geschichten (1822, 2 dln; 2de druk 1824)”. Zijne gezamenlijke werken werden bij herhaling uitgegeven.