Gubitz (Friedrich Wilhelm), een verdienstelijk Duitsch kunstenaar en schrijver, geboren te Leipzig den 27sten Februarij 1786, zou in de theologie studéren, doch maakte zich bekend met de lettergieterij, boekdrukkerij en het gravéren, terwijl hij zich vervolgens bij de houtgraveerkunst bepaalde. Reeds in 1805 werd hij lid der Académie te Berlijn en aan haar verbonden als professor in de houtgravure. Door de gebeurtenissen van het jaar 1806 van zijne inkomsten beroofd, wijdde hij zich aan letterkundigen arbeid. Van 1807 tot 1809 was hij uitgever van het tijdschrift „Das Vaterland”, doch men bragt hem bij de Franschen in verdenking, zoodat hij 5 weken in de gevangenis moest slijten.
Na den terugkeer des Konings in zijne vroegere betrekking hersteld, leverde hij voortreffelijke houtgravuren. Ook zette hij zijne letterkundige werkzaamheden voort. Behalve eenige tooneelstukken, zooals „Lieb’ und Friede”, „Hans Sachs oder Dürer’s Festabend”, „Talentprobe” enz., in 1815 en 1816 in 2 deelen in het licht verschenen , schreef hij artikelen in zijn tijdschrift „Der Gesellschafter”, tooneelkritiek in de „Vosz’sche Zeitung”, en het blijspel „Der Kaiser und die Müllerin”. Daarop volgden andere tooneelspelen, een bundel „Gedichte (1860, 2 dln)", de verhalen „Wirklichkeit und Phantasie (1862, 4 dln)”, enz., terwijl reeds vroeger zijne „Gaben der Milde (1818, 4 dln)’’ waren verschenen. Voorts stichtte hij den alom bekenden en gewaardeerden „Deutschen Volkskalender (1835—1870)”, die hem als schrijver voor het volk grooten roem bezorgde. Als houtgraveur behoorde hij tot de voortreffelijkste Duitsehe kunstenaars. Hij overleed te Berlijn den 5den Junij 1870.