Gladstone (William Ewart), een Engelsch staatsman, de zoon van een rijk koopman te Liverpool, werd aldaar geboren den 29sten December 1809. Na het bezoeken der school te Eton, studeerde hij te Oxford, deed eene reis naar het vasteland en werd door Newark afgevaardigd naar het Parlement (1833). Zijne burgerlijke afkomst, zijne degelijke opleiding, zijne conservatieve rigting en de bekwaamheid, die hij bij de behandeling van practische vraagstukken aan den dag legde, herinnerde de oudere leden van het Lagerhuis aan het eerste optreden van Peel.
Laatstgenoemde gevoelde aanstonds, hoe gewigtig een man als Gladstone voor hem was en benoemde hem gedurende zijn kortstondig bewind in December 1834 tot lord der Schatkist en kort daarna in plaats van den niet herkozen Stuart-Wortley tot onder-secretaris van Koloniën. Het aftreden van Peel in April 1835 deed ook Gladstone zijne betrekking verliezen, en hij behoorde van dat oogenblik af tot de oppositie. Doordrongen van een scherp omschreven godsdienstigen geest, bevorderde hij de Puseyïstische beweging en schreef: „The State and its relation with the Church(1838)”, en „Church principles considered in their results (1830)”, waarin hij strijd voerde ten gunste van de High church. Toen Peel in 1841 op nieuw de teugels van het bewind in handen nam, werd Gladstone vice-president van het Handelsministérie (Board -of Trade), in welke betrekking hij de handelspolitiek der regéring in het Lagerhuis verdedigen moest, daar zijn chef zitting had in het Hoogerhuis. Hij kweet zich met ongemeene bekwaamheid van die taak en kon beschouwd worden als de regterhand van Peel.
In Mei 1843 werd hij dientengevolge voorzitter van het Handelsministérie en lid van het Kabinet. In Februarij 1845 legde hij echter zijne betrekking neder, omdat hij niet voor de Maynooth-Dotatie wilde stemmen. Hij had namelijk in zijne geschriften het beginsel uitgesproken, dat een wereldlijk bestuur geene geestelijke stichtingen moest doen verrijzen. Zijne vriendschappelijke betrekking met Peel werd daardoor echter geenszins vernietigd. Reeds in December van laatstgenoemd jaar aanvaardde Gladstone de betrekking van secretaris van Koloniën, doch hij verloor tevens zijn zetel in het Parlement, zoodat hij niet kon deelnemen aan den grooten strijd voor de vrijheid van handel.
Nadat hij voorts met Peel in Julij 1846 was afgetreden, viel hem in 1847 de eer te beurt, dat hij tot vertegenwoordiger van de universiteit te Oxford gekozen werd. In het najaar van 1850 ondernam hij eene reis naar Italië, doch reeds in het begin van 1851 keerde hij terug, uitgenoodigd door lord Stanley om zitting te nemen in het door dezen ontworpen Kabinet. Daarvan kwam echter niets, omdat Stanley niet wilde afzien van het beschermend stelsel, zoodat Gladstone een einde maakte aan alle onderhandelingen. Hierop gaf hij een brief in het licht aan lord Aberdeen over de staatkundige vervolgingen te Napels.
Die brief baarde groot opzien, en werd door Palmerston naar alle Hoven van Europa verzonden. Eene vrucht van zijn verblijf in Italië was ook de vertaling van een werk van Farini over de Romeinsche geschiedenis. Het Tory-ministérie vond in Gladstone een geduchten tegenstander, en de financiële kennis benevens de schitterende welsprekendheid, die hij bij de behandeling der begrooting van Disraëli aan den dag legde, waren oorzaak, dat hij in 1852 in het ministérie-Aberdeen tot kanselier der Schatkist benoemd werd. In die betrekking poogde hij bezuinigingen in te voeren, doch zag zich in dat voornemen gedwarsboomd door den oorlog met Rusland, welke geenszins in zijn smaak viel. Om de strijdlustigheid van het volk te matigen, stelde hij tot beginsel, dat men de geldmiddelen voor den oorlog niet door leeningen, maar door belastingheffing bij elkander moest brengen.
Hierdoor verwekte hij ontevredenheid, welke door den loop der zaken in de Krim nog vermeerderd werd, zoodat hij in Januarij 1855 bij de aftreding van Aberdeen zijne betrekking neder legde. Hij wijdde nu zijn ledigen tijd aan de klassieke letterkunde en gaf in 1858 zijne „Studies on Homer and the Homeric age (3 dln)” in het licht. Hij bewaarde tegenover het ministérie -Palmerston een onzijdig standpunt, doch naderde tot de Manchesterpartij, wier handelspolitiek en vredelievendheid weerklank bij hem vonden. Hij stemde met haar in 1857 tegen den oorlog met China en ondersteunde in 1858 het voorstel Milner-Gibson, dat den val van het ministérie-Palmerston veroorzaakte. Ook ditmaal deed het Toryministérie hem aanbiedingen, en hij liet zich in Januarij 1859 de betrekking van buitengewoon gezant naar de Ionische eilanden welgevallen. In weerwil van de geestdrift, waarmede hij als grondig beoefenaar der Grieksche taal- en letterkunde ontvangen werd, kwam hij spoedig tot de overtuiging, dat eene verzoening met Engeland onmogelijk en scheiding het verkieslijkst zou wezen, een gevoelen, dat menig bitter woord der drukpers uitlokte, hoewel het ten slotte door de Engelsche staatslieden omhelsd werd. Zijne betrekking tot de Tories had intusschen geene verdere gevolgen, en toen Palmerston den 15 den Junij 1859 weder aan het hoofd kwam van het ministérie, aanvaardde Gladstone nogmaals den post van kanselier der Schatkamer.
Zijne financiële maatregelen werden met eene gelukkige uitkomst bekroond, terwijl hij ook in het algemeen zich meer en meer van de conservatieve denkbeelden zijner jeugd losmaakte, en eerlang als de vrijzinnigste minister van een vrijzinnig bewind kon worden beschouwd. In de zitting van 1864 verklaarde hij zich een voorstander van uitbreiding van het kiesregt, en in 1865 zelfs van eene hervorming der Episcopale Kerk in Ierland. Dit was oorzaak, dat hij in dit jaar te Oxford niet herkozen werd; doch SouthLancashire schonk hem aanstonds weder het mandaat van afgevaardigde. Na den dood van Palmerston nam voorts het schitterendst tijdvak zijner staatkundige loopbaan een aanvang. Als lid van het Kabinet van den bejaarden Russell moest hij in het Lagerhuis het woord voeren. Voorts werd door het ministérie eene Parlementshervorming (Reformbill) aangekondigd, en de taak, om haar in het Lagerhuis te doen aannemen, werd aan Gladstone opgedragen. Bij de jongste verkiezingen waren vele leden naar het Parlement gezonden, om lord Parmerston te ondersteunen. Deze gevoelden zich even afkeerig van de Parlementshervorming als de Conservatieven.
Gladstone had derhalve eene dubbele bende van tegenstanders te bestrijden, ééne in het kamp der vijanden en ééne in zijn eigen kamp. Daarom kenmerkte zich het voorstel door eene beperkte strekking, maar het was goed gemeend. Zulks erkende ook de groote ijveraar voor die hervorming, John Bright, en schaarde zich met zijne radicale vrienden aan de zijde van het Kabinet. Daarmede was echter de strijd niet gewonnen. In plaats van de luchtige taal van Palmerston vernamen de leden van het Lagerhuis uit den mond van Gladstone de ernstige taal eener gevestigde overtuiging, zoodat er weldra verdeeldheid ontstond in het kamp der liberalen. Met al de kracht zijner schitterende welsprekendheid zocht hij haar te beletten, doch te vergeefs. De laauwen vereenigden zich met de conservatieven, en de aanvankelijke meerderheid der regéring werd minderheid, zoodat de reformbill verworpen werd. Toch had Gladstone aan de zaak der hervorming eene groote dienst bewezen, door haar tot leus te verheffen van zijne partij.
Bij de ernstige verwikkelingen, die in Duitschland plaats grepen, ontving hij den raad, zich om de geledene nederlaag niet te bekreunen, maar aan het bewind te blijven. Toch trad het ministérie den 25sten Junij 1866 af, en hierdoor werd Gladstone de leider der volkspartij, Reeds tegen het einde van dat jaar bleek het aan het conservatieve ministérie Derby-Disraëli uit de openbare meening, dat de Parlementshervorming een eisch van het oogenblik was, zoodat dan ook in de zitting van 1867 door het conservatieve Kabinet een Reformbill werd ingediend, die radicaler was dan de voorgaande. Moeijelijk werd hierbij de toestand van Gladstone; maar ook nu kende zijne waakzaamheid geene grenzen, zoodat hij met groote scherpzinnigheid de reactionaire zijde van het ontwerp wist aan te wijzen, de leemten aan te vullen, en de gebreken te verhelpen. Intusschen ontstonden er nieuwe zwarigheden. De ondernemingen en aanslagen der Fenians schoven tegen het einde der zitting van 1867 het Iersche vraagstuk op den voorgrond.
Het besef, dat er doortastende maatregelen moesten genomen worden, was algemeen. Het was de vraag of in Ierland de privilegiën der Staatskerk zouden worden opgeheven. Voor zulk een voorstel deinsde het conservatieve ministérie terug; het wilde alleen toestaan, dat Ierland eene R. Katholieke universiteit zou bezitten. Toen verhief Gladstone met stoute hand de banier van den vooruitgang en verklaarde (16 Maart), dat de Iersche Kerk als Staatskerk moest worden opgeheven. Die verklaring was de leus, waaronder de verdeelde liberalen zich op nieuw vereenigden.
Reeds den 23 sten Maart bragt Gladstone haar ter tafel in den vorm van 3 besluiten, welke na langdurige beraadslagingen den 3den April met 320 tegen 290 stemmen werden aangenomen. Deze zegepraal werd den 5den Junij gevolgd door het aannemen der Suspensorybill, waardoor bepaald werd, dat tot aan de beslissing der Kerkelijke vraag in Ierland aldaar niets op Kerkelijk gebied zou worden veranderd. Disraëli trad niet af en laatstgenoemde bill werd door het Hoogerhuis verworpen, maar het was aan Gladstone gelukt, het Iersche vraagstuk tot de hoofdvraag der hervormingspolitiek in Engeland te verheffen, en bij de nieuwe verkiezingen werd de Iersche politiek het wachtwoord. Aan de zijde der Conservatieven werden alle hefboomen tegen Gladstone in beweging gebragt.
Men beschuldigde hem van afvalligheid van de Staatskerk, van overgang tot de R. Katholieke Kerk, van een geheim verbond met den Paus, van een verraderlijk plan, om de R. Katholieke Kerk in Engeland te herstellen enz. Als schrijver van het boek „Church and State” gevoelde hij zich gedwongen, verklaringen af te leggen omtrent verandering van meening en gaf „A chapter of autobiography (1868)” in het licht. Eigenlijk was dit overtollig, daar, met uitzondering van eenige geestdrijvers, niemand aan de eerlijkheid zijner bedoelingen twijfelde. Hij leed nu bij de verkiezingen in Lancashire de nederlaag, maar werd gekozen te Greenwich.
De zegepraal der zaak, door hem voorgestaan, overtrof zijne stoutste verwachtingen. Uit de uitkomst der verkiezingen bleek, dat hij op eene meerderheid van 120 liberalen zou kunnen rekenen. Aan het hoofd zijner partij gevoelde hij zich sterker, dan sedert langen tijd iemand zijner voorgangers geweest was.
Daardoor was het lot van het conservatieve ministérie beslist. Disraëli nam zijn ontslag, en Gladstone was zijn aangewezen opvolger. Deze vormde den 8sten December 1868 een Kabinet, waarin ook John Bright zitting had, en het Parlementaire jaar 1868 nam onder goede vooruitzigten een aanvang.
Hij stelde de verwachtingen, die men van hem koesterde, niet te leur, en met welsprekendheid, beleid en standvastigheid bragt hij de geheele Iersche kwestie tot een goed einde. Daarenboven deed hij in 1870 de Elementary Education-bill aannemen, terwijl in alle deelen van het staatsbestuur gezonder beginselen in toepassing werden gebragt. Buitendien had Gladstone nog tijd gevonden, om een nieuw werk over de Grieksche oudheid onder den titel van „Juventus mundi (1869)” uit te geven. Hij had het toppunt zijner magt bereikt, toen de DuitschFransche oorlog uitbarstte. Hij beging toen de onvoorzigtigheid van een sterk gekleurd artikel in Franschen geest in de „Edinburgh Review” te doen opnemen en de tegenschrijvers in de dagbladen te antwoorden. De zwakke voorbereidselen voor een oorlog en de geringe vrucht van zijne diplomatieke tusschenkomst wekten groot misnoegen, zoodat de zitting van 1871 onder minder gunstige voorteekenen een aanvang nam. Daarboven was na de invoering der hervormingen in Ierland de ijver van zijne partijgenooten bekoeld, terwijl hij tevens eenige uitstekende leden van zijn kabinet, John Bright en Gilders door ziekte en lord Clarendon door den dood verloren had. Toch verloor Gladstone geenszins den moed.
Zijne Army Reorganisation-bill werd door het Lagerhuis aangenomen, en toen het Hoogerhuis het belangrijkste gedeelte daarvan verwierp, redde hij zijn ontwerp door zich te beroepen op het Koninklijk praerogatief. Zijn Ballot-bill, na veel strijd door het Lagerhuis aangenomen, is echter door het Hoogerhuis verworpen.
Wél gevoelde hij zich nog sterk aan het hoofd zijner partij, doch er begon langzamerhand een reactionaire geest over Engeland te waaijen.
Het aantal zijner aanhangers verminderde daarbij door de verkiezingen in het najaar van 1873 zóó aanmerkelijk, dat hij met zijne ambtgenooten de portefeuilles ter beschikking stelde van de Koningin, waarna hij door Disraëli is opgevolgd. Gladstone bekleedt eene merkwaardige plaats onder de eerbiedwaardige Engelsche staatslieden, die met de beste bedoelingen al hunne krachten en gaven toewijden aan het heil van hun vaderland.