Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Ginguené

betekenis & definitie

Ginguené (Pierre Louis), een Fransch letterkundige, geboren te Rennes in Bretagne den 25sten April 1748, legde zich reeds op jeugdigen leeftijd toe op oude en nieuwe talen en toonde tevens veel smaak voor schilder- en dichtkunst en muziek. Vooral was deze laatste eene zijner geliefkoosde studiën, zooals bleek uit zijne strijdschriften uit de dagen der Piccinisten en Glückisten, waarin hij optrad als een verdediger der Italiaansche muziek. Om te Parijs, waar hij zijne oefeningen voortzette, in zijn onderhoud te voorzien, aanvaardde hij de betrekking van huisonderwijzer en werd er vervolgens ambtenaar bij een bureau der Controle générale. Zijn gedicht „La confession de Zulmé”, zonder naam in den „Almanac des muses” geplaatst, vond algemeenen bijval, en hierop volgden: „Leopold, poëme (1787)”, en „Eloge de Louis XII, père du peuple (1788)”.

In zijne „Lettres sur les confessions de J. J. Rousseau (1791)” beoordeelde hij dien schrijver met zachtheid, en in zijn geschrift: „De l’autorité de Rabelais dans la révolution présente et dans la constitution civile du clergé (1791)" legde hij eene uitgebreide kennis der oudere Fransche letterkunde aan den dag. Gedurende de Omwenteling behandelde hij de gebeurtenissen van den dag in de „Feuille villageoise.” Voorts leverde hij letterkundige bijdragen in den „Moniteur (1790—1816)” en in den „Dictionaire de musique”. Als tot de gematigden behoorende, werd hij in 1793 in den kerker geworpen, maar na den val van Robespierre op vrije voeten gesteld. Na den 9den Thermidor ontving hij eene betrekking bij het ministérie van Binnenlandsche Zaken en werd vervolgens, in plaats van Garat, directeurgeneraal van openbaar onderwijs. Tevens stichtte hij de „Décade philosophique, littéraire et politique (1794—1807)”, die na de opheffing van den republikeinschen kalender den naam ontving van „Revue” en in 1807 vereenigd werd met den „Mercure de France”.

In 1798 ging hij als gezant naar Sardinië, en na den 18den Brumairé werd hij lid van het tribunaat, maar reeds in 1802 wegens zijne gedurige oppositie daaruit verwijderd. Hij overleed te Parijs den 16den November 1816. Van zijne „Histoire littéraire d'Italie” verschenen bij zijn leven 6 deelen (1811— 1813), na zijn dood nog 2 (1819), en een negende deel is er door Salfi bijgevoegd, waarna Daunou eene tweede uitgave (1824— 1835, 14 dln) bezorgde. Voorts heeft hij: „Fables (1810)" en „Fables inédites (1814)” uitgegeven.

< >