Geometrie of meetkunde is dat gedeelte der wiskunde, hetwelk over uitgebreidheden handelt. Men splitst haar in eene lagere en hoogere• eerstgenoemde van welke men ook nog weder de elementaire geometrie onderscheidt, bevat de leer van de regte lijn en hare verbindingen, van de regtlijnige figuren, en van zulke ligchamen, welke door platte vlakken worden begrensd, — voorts die van den cirkel, den bol, den cylinder en den kegel.
De hoogere geometrie houdt zich bezig met de kromme lijnen, hierbij uitgaande van de kegelsneden, — voorts met de gebogene vlakken en de door deze begrensde ligchamen, waarbij zij zich bedient van de differentiaal- en integraalrekening. — Men verdeelt de geometrie ook wel in planimetrie en stereometrie, waaraan men soms de longimetrie doet voorafgaan. De longimetrie bevat de weinige stellingen, die betrekking hebben op de regte lijn en kan eigenlijk niet als een gedeelte der zuivere geometrie beschouwd worden. Met den naam van longimetrie wordt intusschen ook wel de practische geometrie aangeduid, voor zoover deze betrekking heeft op het meten van regte lijnen. De planimetrie of vlakke-meetkunde beschouwt de verbindingen der lijnen of de figuren op het platte vlak, — en de stereometrie of ligchaamsmeting handelt over de verbindingen van lijnen en vlakken in de ruimte, over de gebogene vlakken, en meer bepaald over de ligchamen.
— Berekenende geometrie, ook wel logistische geometrie genaamd, is de toepassing der rekenkunde op de geometrie; hiertoe behoort de berekening van den inhoud der vlakken en ligchamen, doch geenszins die van de grootte der zijden of hoeken van driehoeken, dewijl hiermede de trigonometrie (driehoeksmeting) zich bemoeit. — Men geeft den naam van analytische geometrie aan zoodanig wiskunstig onderzoek, waarbij de methode der algebra en der analysis in toepassing gebragt worden, — 't geen vooral van belang is bij kromme lijnen en vlakken. — Van lateren oorsprong, als afzonderlijke wetenschap, is de beschrijvende geometrie, welke tot oogmerk heeft, voorwerpen van 3 afmetingen (ligchamen), doorsneden van gebogene vlakken enz. op een plat vlak met juistheid voor te stellen, zoodat men uit de teekening den stand der afzonderlijke deelen kan opmaken.
De practische geometrie behelst do toepassing der theoretische, en haar gewigtigst gedeelte is de landmeetkmist. Men meent, dat de behoefte aan deze laatste de Egyptenaren gebragt heeft tot de uitvinding der geometrie, hoewel zij hierin slechts geringe vorderingen hebben gemaakt. Veel verder gingen de Grieken; tot hunne oudste meetkundigen belmoren Thales van Miléte en zijne leerlingen Anaximander, Pythágoras en Hippócrates van Chios, Plato, Eudoxus van Cnidus. Menaechmus, Dinócrates en Arisiaeus. Van de lateren, die de leermeesters der nieuvveren geweest zijn en wier werken nog in ons bezit zijn, noemen wij: Euclides, Archimédes, Apoollonius van Perag, en Pappus van Alexandrië. In de middeleeuwen onderscheidden zich op dat gebied, behalve de Arabieren, van welke Alhazen vermelding verdient, inzonderheid Commandinus, Purbach, Regicmontanus, Rhaeticus en Maurolycus, — in lateren tijd Viéta, Kepler, Torricelli, Descartes, Fermat, Pascal, Huyghens, Wallis en Barrow.
De geometrie ontving tegen het einde der 17de eeuw eene nieuwe gedaante door de uitvinding der differentiaal-, en integraalrekening, welke door de gebroeders Bernoulli, Willebrord Snellius, Maclaurin, Cotes, Euler enz. aanstonds op de geometrie werd toegepast. Later opende zich door de analytische geometrie een nieuw tijdperk, hoofdzakelijk door de bemoeijingen van Monge, Lagrange, Lacroix, Carnot enz. en in den laatsten tijd hebben Gergonne, Powelet en Chasles in Frankrijk, en Möbius, Steiner en Plücker in Duitschland door eene scherpzinnige toepassing van de synthetische methode der Ouden met uitstekend gevolg nieuwe wegen gebaand voor de geometrie.